1. Deze kamer is even groot als dat huis.
2. Dat huis is even klein als dit huis.
3. Deze auto is even snel als die auto.
4. De bank is even kleurrijk als dat schilderij.
5. De tuin is even mooi als die tuin.

1. Dit huis is even mooi als zijn foto op de website
2. Mijn tafel is even oud als jouw tafel
3. Mijn stad heeft even veel kanalen als Utrecht
4. Deze fruits zijn even vers als de groenten
5. Nederlands is even moeilijk als Vietnamees

Heel goed Ilaria!

Goed!

Alles goed! but 5. …’goed’ not beter 😉

Prima!

1. Deze bloemen ruiken even goed als mijn parfum.
2. Mijn computer werkt even snel als hem computer.
3. Mijn planten groeien even mooi als mijn bloemen.
4. Bitterballen smaken even lekker als frikandellen.
5. De kat speelt even vaak als de hond.

prima!

prima!
2. het > dit? niet zeker..

Goed!

Goed!

1. Dit boek is even interessant als dat boek.
2. Deze schoenen is even duur als die schoenen.
3. Die hond is even sterk dan deze hond.
4. Mijn huiswerk is even veel als haar huiswerk.
5. Die pasta is even goed als deze pasta.

1. Dit huis is even duur als dat huis.
2. Mijn telefoon is even snel als jouw telefoon.
3. Deze broek is even lang als die broek.
4. Deze fiets rijdt even slecht als die fiets.
5. Die boom is even aas breed als deze boom.

1. Deze fiets gaat even soepel als mijn oude fiets.
2. Deze lamp geeft even veel licht als die lamp.
3. Deze film is even grappig als de movie van gisteren.
4. Lamborghini rijdt even snel as Ferrari.
5. De tafel is even duur als de bank.

1. Dit gerecht is even lekker als dat gerecht.
2. Deze auto is even nieuw als die auto.
3. Deze salade is even gezond als die salade.
4. Dit overhemd kost even goedkoop als dat overhemd.
5. Deze koekjes ruiken even goed als die koekjes.

Mijn huis is even groot als dit huis
Ons boek is even zwaar als dit boek
Jouw boek is even licht als dat boek
Deze vogels vliegen even snel als die vogels
Mijn computer is even langzaam als deze computer

1. Deze film is even eng als de andere film.
2. De honden zijn niet even koppig als de katten.
3. Die boom is even hoog als hun huis.
4. Nederland is niet even zonnig als Turkije.
5. Deze taart is niet even lekker als die taart.

1. Dit parfum ruikt even lekker als dat parfum.
2. Mijn bloemen zijn even mooi als de bloemen van mijn buurvrouw.
3. Mijn haar is even lang als haar haar.
4. Deze auto is even duur als die auto.
5. Deze stad is even groot als die stad.

1. Dit huis is even duur als dat huis.
2. Dit hemd is even zacht als dat hemd.
3. Onze katten zijn even klein als jouw honden.
4. Mijn kind tekent even ernstig als de andere studenten.
5. Jouw collega’s werken even ijverig als de andere medewerkers.

1. Deze auto is even snel als die auto.
2. Mijn hond rent even snel als jouw hond.
3. Dit boek is even mooi als dat boek.
4. Mijn jurk is even duur als jouw jurk.
5. Dit huis is even groot als dat huis.

1. Mercedes is even snel als BMW.
2. Boeing is even comfortabel als Airbus.
3. Deze fiets rijdt even goed als die fiets.
4. Deze bloemen groeien even snel als die bloemen.
5. Deze boom is even hoog als die boom.

1. Deze auto rijdt even snel als die auto.
2. Deze hond loopt even snel als die hond.
3. Dit kind springt even hoog als dat kind.
4. Deze kinderen blijft even rustig als die kinderen.
5. Dit boek is even dik als dat boek.

1. De boom is even hoog als dit gebouw.
2. De melk is even duur als het sap.
3. Mijn pizza is even lekkerder als deze pizza.
4. Deze tafel staat even sterk als dit bed.
5. Deze kaars gloeit even helder als deze lamp.

1. Deze ezel loopt even snel als dit luipaard.
2. Deze citroen is even zoet als een sinaasappel.
3. Dat tapijt is even duur als mijn auto.
4. Cansu’s hond is even schattig als mijn kat.
5. Nederlands is even moeilijk als Duits.

Deze auto is even goed als die auto.
Deze boek is even zwaar als die computer.
Mijn hoorloge is even duur als mijn mobile telefoon.
Mijn voet is even groot als mijn schoen.
Haar haar is even lang als mijn haar.

1. Deze film is even saai als de vorige film.
2. Je hebt even als breed bed als ik.
3. De groenten zijn even gezond als fruit.
4. Zijn huis heeft even klein kamers als mijn huis.
5. Deze schoenen zijn even vies als mijn andere schoenen.

1. Ik verlies even veel geld in aandelen als jij.
2. Deze ding is even belangrijk als die ding.
3. Deze film is even eng als laatste film.
4. Deze geldautomaat leent even veel geld als die geldautomaat.
5. Het product van deze winkel kost even als op het internet.

1. Deze voetballer is even goed als zijn tegenstander.
2. Dit spel is even belangrijk als alle andere spellen.
3. Deze auto is even snel als die auto.
4. Het werk van vandaag was even goed als vorige keer.
5. Deze winkel heeft even kwaliteit als die winkel.

1. Deze keuken is even groot als mijn keuken.
2. Deze bank is even groen als die bank.
3. Mijn jas is even mooi als jouw jas.
4. Mijn auto is even snel als jouw auto.
5. Het boek is even lang als dat boek.

1. Dit boek is even interessant als dat boek.
2. Deze schaar knipt even goed als die schaar.
3. Deze ticket is even goedkoop als die ticket.
4. Deze rozen ruiken even lekker als deze bloemen.
5. Deze friet is even ongezond als deze chips.

1. Dit boek is even saai als dat boek.
2. Dit huis is even groot als dat huis.
3. Deze pen is even slecht als die pen.
4. Deze koelkast is even zwaar als die koelkast.
5. Deze bloem is even mooi als die bloem.

1. Dit schilderij is even goed als dat schilderij.
2. Deze fiets is even duur als die fiets.
3. Deze appel is even zoet als die appel.
4. Dit huiswerk is even hard als dat huiswerk.
5. Deze collega werkt even goed als die collega.

1. Dit contract is even goed als dat contract
2. Die fiets is even snel als deze fiets.
3. Jouw boom is even groot als mijn boom.
4. Deze pasta is even lekker als die pasta.
5. Die cursus is even zwaar as deze cursus.

1. Het brood is even goed als het boterham
2. Dit pendrive werkt even snel als de harddisk.
3. Rijst is gezonder dan pasta
4. Elektrische auto’s zijn schoner dan dieselauto’s
5. De stompot is lekkerder dan pizza

1. Deze boom is even hoog als dat gebouw.
2. Dit lied is even droevig als mijn gedicht.
3. De jongens zijn even lang als de meisjes.
4. Deze zomer is even leuk als afgelopen zomer.
5. De appel is even lekker als de watermeloen.

1. Dit boek is even goed als dat boek.
2. Deze tafel is even zwaar als die bank.
3. Mijn bed is even comfortabel als het bed van de koningin.
4. Een kat droomt even duidelijk als een mens.
5. Groenten is even lekker als fruit.
6. Mijn huis is even duur als dat gebouw.

1. De vogels zingen even mooi als engelen.
2. De hond blaft even luider als jouw hond.
3. De les is even saai als de laatste les.
4. Dit fiets is even groot als mijn huis!
5. Deze koffie smaken even goedkoop als aarde!

1. Mijn huis is even ver als jouw huis
2. Haar test resultaat is even als zijn test resultaat
3. Deze bank is even zacht als die andere
4. Dit broek is even lang als die ene
5. Deze computer is even goedkoop als die ene

1. Deze auto rijdt even snel als die auto.
2. Deze bloemen zijn even mooi als die bloemen.
3. Deze huizen zijn even groot als die huizen.
4. Deze taart is even lekker dan dat brood.
5. Dit restaurant is even klein als het café.

1. Deze tas is even klein als die tas.
2. De gele kamer is even groot als de blauwe kamer.
3. Mijn laptop is even oud als jouw laptop.
4. Pizza’s zijn even lekker als pasta.
5. Het glas is even leeg als de fles.

1. Deze fiets is even mooi als die fiets.
2. Onze koffie is even lekker als jullie koffie
3. Deze laptop is even snel als die laptop.
4. Deze film is even lang als die film.
5. Deze roman is even interessant als die roman.

1. De lente is even mooi als de herfst.
2. Honden zijn even grappig als katten.
3. Een Picasso is even top als een Van Gogh.
4. Bergen zijn even mooi als de zee.
5. Bier is even verfrissend als bruisend water.
6. Amsterdam is even druk als Berlin.
7. Olliebollen zijn even lekker als pepernoten.

1. Deze vlees is even duur als die vis
2. Deze bus is even comfortabel als die train
3. Deze pasta is even lekker als die pizza
4. Deze broeken zijn even kort als die broeken
5. Die water is even warme als die thee

1. Dat gebouw is even lang als dat huis.
2. Deze bus is even snel als die auto
3. Deze bank is even zachter als dat bed
4. Dat boek is even groot als die boeken
5. Deze pen is even goed als die pen

1. De stoelen zijn even groot als jouw stoelen.
2. Het huis is even wit als dat van de buren.
3. De motor is even snel als de auto.
4. De hond is even aanhankelijk als de kat.
5. Het koffiezetapparaat is even snel als de theepot.

1. Die trein rijdt even snel als deze trein.
2. Die schilderijen zijn even mooi als deze schilderijen.
3. Die bomen zijn even groot als deze bomen.
4. Dat ijs is even lekker als die cake.
5. Dat theater is even groot als de bioscoop.

1. Die bibliotheek is even groot als dat winkelcentrum.
2. Dit vliegtuig is even klein als die helikopter.
3. Die TV is even dun als deze.
4. Die kaas is even jong als deze kaas.
5. Die kussen is even zacht als deze kussen.

1. Mijn huis is even groot als het huis van mijn buurman
2. Dit book is even dik als dat boek
3. Deze lamp is even helder als die lamp
4. De fauteuil is even duur als de televisie
5. Mijn auto is even snell als zijn auto

1. Deze taart is zoeter dan die taart.
2. Deze kamer is donker dan die kamer.
3. Jouw haar is langer dan mijn haar.
4. Jouw huiswerk is makkelijker dan mijn huiswerk.
5. Die jas is mooier dan deze jas.

1. Dit contract is even lang als dat contract
2. Deze woning is even laag als de woning in jouw buurt.
3. Deze boom is even groen als de boom in jouw tuin
4. De taart van jouw oma is even lekker als de taart van mijn moeder
5. Dit Japanse mes is even scherp als dat mes

1. Amsterdam is even druk als New York.
2. Deze opdracht is even eenvoudig als die opdracht.
3. Haar haar is even donker als mijn haar.
4. Deze boom is even hoog als die boom.
5. Mijn slaapkamer is even schoon als mijn woonkamer.

1- Deze stad is even duur stad als die stad.
2- Hij gebruikt een even goedkoop pen als jouw pen.
3- Ik vind deze jassen even mooie als die jassen.
4- Wij praten even grappig als jullie.
5- Jij probeert even goed Nederlands als ik?

1- Tilburg is even groot als Breda.
2- Jouw hemd is even blau als jouw broek.
3- Turkije is even druk als Duitsland.
4- Kaasbroodje is even heerlijk als bitterballen.
5- Duitsland is even dichtbij als Belgie.

1. Jouw auto rijdt even snel als mijn auto.
2. Dit boek is even klein als dat boek.
3. Die pen is even donker als deze pen.
4. Deze jas is even goed als die
5. Jouw huis is even groot als mijn huis

1. Dit boek is even interessant als dat boek.
2. Deze schoenen is even duur als die schoenen.
3. Die hond is even sterk dan deze hond.
4. Mijn huiswerk is even veel als haar huiswerk.
5. Die pasta is even goed als deze pas

1. Die auto rijdt even snel als deze motorfiets.
2. Die boeken zijn even interessant als deze tijdschriften.
3. Die gebouwen zijn even hoog als deze wolkenkrabbers.
4. Dat brood is even lekker als die pasta.
5. Dat park is even groot als het stadion.

1. Mijn fiets rijdt even snel als jouw fiets.
2. Deze deken is even warm als die deken.
3. Mijn airconditioner is even krachtig als jullie airconditioner.
4. Zijn piano speelt even mooi als deze piano.
5. Deze bank is even comfortabel als jouw bank.

1. Mijn auto is even snel als jouw auto.
2. Dat deken is even warm als jouw deken.
3. De kat poept even veel als de hond.
4. Dit sneopje is even zoet als jouw chocolade.
5. Deze lamp is even licht als de andere.

Goed

1. Deze fiets is even schoon also die fiets.
2. Aardbei zijn even duur als Blauwbossen
3. Mijn auto is even sneller als jouw auto.
4. Deze muffin bevat even veel suiker als dat koekje.
5. De treinkosten zijn even duur als de vlucht.

1. Zijn auto is even lelijk als haar auto.
2. Deze koekjes is even lekker als die koekjes.
3. Jouw kind is even moeilijk als hun kind.
4. Mijn huis is even groot als dat huis.
5. Mijn pen is even duur als jouw pen.
6. Dit bed is even comfortabel als dat bed.

1. Mijn computer is even langzaam als zijn computer.
2. Nederlandse schrijfster is even goed als oude Griekse schrijfster.
3. Deze lokaal is groot als mijn kantoor.
4. Het boek is duur als mijn schoenen.
5. Haar huiswerk is makkelijk als mijn huiswerk.
6. Deze les is even plezier als een tandartsafspraak.
7. Jouw auto is even klein als mijn fiets.

1. Dit boek legt uit even gedetailleerd als dat boek.
2. Fentanyl is even slecht als methamfetamine.
3. De auto rijdt even snel als de meeste vliegtuigen.
4. Een schildpad beweegt even snel als een slak.
5. Een berg is hoger dan een heuveltop.

1. Deze man werkt even goed als die man
2. Die brug is even hoog als dit gebouw
3. Dit bier smaakt even lekker als deze wijn
4. Deze koffie is even heet dan deze thee
5. Dit lampje schijnt even helder als de zon

1. Die bus rijdt even snel als mijn auto.
2. Dit boek is even klein als dat boek.
3. Die raam is even groot als deze raam.
4. Deze schoenen zijn even goed als die schoenen
5. Jouw tuin is even groot als mijn tuin

1. Dit huis is even mooie als dat huis
2. Mijn tuin is even groot als jouw tuin
3. Deze fiets is even klein als onze fiets
4. Die film is even interessant als deze film
5. Mijn hoed is even nieuw als jouw hoed

1. Deze computer is even snel als deze laptop
2. Deze tv is even kleurrijk als dit schilderij
3. Dit bed is even duur als deze schoenen
4. Deze auto is even snel als dat vliegtuig
5. Die boom is even hoog als dit huis

1. Deze auto is even snel als die auto.
2. Zijn kamer is even rommelig als jouw kamer.
3. Haar jurk is even duur als jouw jurk.
4. Deze computer is even modern als die computer.
5. Ons project is even belangrijk als hun project.
6. Deze straat is even rustig als die straat.

1. Dit is de oudste boom in het park.
2. Hij is de luidruchtigste in de groep.
3. Dit is de spannendste wedstrijd van het jaar.
4. Zij is de slimste student in de klas.
5. Dit is de kortste route naar huis.
6. Hij is de dapperste soldaat in het leger

1. Mijn gebouw is even oud als jouw huis.
2. Dit kantoor is even mooi als dat andere kantoor
3. Deze hoofdtelefoon klinkt even goed als die hoofdtelefoon.
4. Deze kwast schildert even mooi als die kwast.
5. Deze telefoon werkt even slecht als die oude telefoon.

1. Die muziek is even goed als deze muziek.
2. Mijn potlood is even kort als jouw potlood.
3. Haar haar is even mooi als haar ogen.
4. De hond stinkt even slecht als de vuilnisbak.
5. De deken is even zacht als dit konijn.

1. Deze auto verhuist even snel als die trein.
2. Dit boek heeft pagina’s even veel als de onder boek.
3. Mijn vrouw kookt even goed als mijn moeder.
4. Deze koelkast is even duur als jullie koelkast.
5. Utrecht is even mooi als Eindhoven.

1. De pasta is even lekker als de pizza
2. NS treinen zijn niet even geod als Zwitserland treins
3. De bomen in Californie zijn even groot als boomen in Madagaskar
4. Deze restaurent heeft even weinig stoelen als die
5. De kaas van AH is even jong als die van Jumbo

1. Mijn computer werkt niet even langzaam als haar computer.
2. Dit fruit is even vers als dat fruit.
3. Die auto is even duur als deze auto.
4. Deze rok is even lang als deze broek.
5. Die trein vertrekt even laat als deze trein.

1. Deze auto rijdt even snel als die auto.
2. Mijn telefoon werkt even goed als jouw telefoon.
3. Deze film is even spannend als die film.
4. Mijn computer start even snel op als die van jou.
5. Deze koffie smaakt even lekker als die koffie.

1. deze taart smaakt even lekker als de andere
2. dit mes is even scherp als dat mes
3. mijn bank is even zacht als jouw bank
4. dit scherm is even vies als het scheerm in de andere kamer
5. de regen van vandaag is even licht als de regen van gisteren

1. Deze auto is even snel als die auto.
2. Mijn huis is even groot als jouw huis.
3. Zijn haar is even lang als mijn haar.
4. Deze tas is even duur als die tas.
5. Mijn baan is even goed als jouw baan.

1. Deze tafel is even lang als die tafel.
2. Deze auto rijdt even snel als die auto.
3. Deze telefoon bel even lawaaierig als die telefoon.
4. Dit vliegtuig vliegt verder dan dat vliegtuig
5. Deze schoen past beter dan die schoen.

1. Dit huis is even duur als dat huis.
2. Het boek is even interessant als de film.
3. Pen is even machtig als zwaard.
4. Rode bloemen zijn even mooi als gele bloemen.
5. Auto is even snel als trein.

1. De jongen is even lang als het meisje
2. Een kat is even slim als een hond.
3. Het vliegtuig vliegt even hoog als een vogel.
4. De bus neemt even lang als de trein
5. Mijn ouders zijn even aardig als jouw ouders

1. De bank is even comfortabel als het bed.
2. De televisie is even nieuw als de computer.
3. Deze jas is even duur als deze schoenen.
4. Jouw jurk is even kleurrijk als dit schilderij.
5. De koelkast is even luidruchtig als de vaatwasser.

1. Deze pen schrijft even goed als die pen.
2. Deze auto rijdt even snel als die auto.
3. Deze telefoon werkt even goed als die telefoon.
4. Deze laptop is even snel als die laptop.
5. Deze plant groeit even snel als die plant.

1. Dit elftal voetbalt even goed als dat elftal.
2. Mijn boek is even groot als dat boek.
3. Deze oven kookt even snel als die oven.
4. Deze auto rijdt even snel als die auto.
5. Dit huis is even ver als mijn huis.

1. Deze tafel is even stevig als die stoel.
2. Mijn laptop is even snel als jouw computer.
3. Deze lamp is even fel als die lamp.
4. Dat kussen is even zacht als dit dekbed.
5. Deze tas is even duur als die koffer.

1. Deze auto is even goed als mijn auto.
2. Deze brochure is even goedkoop als die brochure.
3. Deze lamp is even oud als uw lamp.
4. Mijn kerstboom is even mooi als deze kerstboom.
5. Dit snoepje is even lekker als een appel.

1. Deze tv is even goed als mijn tv.
2. De Daf vrachtwagen rijdt even langzaam als Iveco.
3. Deze kleren zijn even nat als mijn kleren.
4. Het PSV voetbalteam is even sterk als Dinamo Boekarest.
5. Deze trein is even snel als die trein.

1. Deze laptop is even duur als die laptop
2. Die auto is even snel als die bus
3. Deze stad is even mooi als dat dorp
4. Die kerstboom is even fel als die lampen
5. Deze stoel zit even lekker als die bank

1. Deze auto rijdt even snel als die bus.
2. Het boek is even zwaar als deze notitieboekjes.
3. De man is even snel als de vrouw.
4. Ik ben even lang als de jongen.
5. Zij is even mooi als mijn dochter.

1. Deze auto rijdt even snel als die auto.
2. Deze weg is even druk als die andere.
3. Dit raam is even schoon als de ramen in het kantoor.
4. De vrouw spreeks even duidelijk als onze docent.
5. Deze banden maken even weinig geluid als de duurste banden.

1. Deze auto rijdt even snel als die auto.
2. Deze tas is even groot als die tas.
3. Dit huis lijkt even mooi als dat huis.
4. Deze stoel zit even comfortabel als die stoel.
5. Deze computer werkt even snel als die computer.

1. De boom is even groen als de bloem.
2. Die bloem staat even groter als de kind.
3. De zon verwarmt even als de haard.
4. De tuin groeien even snel als mijn haar.
5. Onze boerderij is even gezellig als onze winkel.