1. Ronaldo is sneller dan Messi.
2. Minnesota Vikings is beter dan Green Bay Packers.
3. Mijn broer is ouder dan ik.
4. Mijn buurvrouw is jonger dan ik.
5. Mijn vader slaapt minder dan ik.

Goed Maria 🙂

Goed 🙂

1. Het meisje heeft meer cadeaus dan haar vrienden
2. Harold is slimmer dan zijn collaga’s
3. Elise komt naar de school eerder dan jullie.
4. Saskia kookt beter dan haar broer
5. Mijn zus is mooier dan ik

2. …..spelt tennis >> Is it what you mean?
5…. I think it’s ‘skiet’ ( but not so sure) 😀

Prima, Ilaria!

I think 2. ‘fietst’

1. Mijn buurvrouw is mooier dan Beyonce
2. Maria spreekt minder Nederlands dan haar ouders
3. Van Gogh schilderde meer dan zijn broer Theo
4. Carol is grappiger dan mijn andere vrienden
5. De ouders kijken meer televisie dan hun kinderen

Goed!

Goed!

1. Peter is langer dan ik.
2. Mijn collega is grappiger dan hij.
3. Ik ben slimmer dan hij.
4. Mijn kinderen zijn kleiner dan haar kinderen.
5. Hij is groter dan Peter.

1. Simon is jonger dan Peter.
2. John rent sneller dan Mark.
3. Nico spelt beter dan Jesper.
4. Tony geeft minder uit dan John.
5. Anna zengt mooier dan Maria.

1. De jongen is groter dan het meisje.
2. De docent is slimmer dan de studenten.
3. De kinderen eten meer dan de ouders.
4. De kinderen slapen minder dan de oma.
5. Mijn moeder is grappiger dan mijn vader.
6. Winnie-the-Pooh is schattiger dan Tigger.
7. Anna is saaier dan Ilse.
8. Mijn collega is langer dan haar man.
9. Ralph is ernstiger dan…Read More

1. De kinderen slapen meer dan de volwassenen.
2. Lucas is mooier dan Jonny.
3. De leraar is ouder dan de leerlingen.
4. Thomas leest sneller dan Filip.
5. Lina is grappiger dan haar vriendin.
6. De jongeren lopen sneller dan Jessica.

1. Mijn moeder kookt beter dan mijn vader.
2. Theo wandelt langzamer dan zijn broer.
3. De kinderen zijn energieker dan hun leraar.
4. Haar opa is ouder dan haar oma.
5. Anna winkelt meer dan haar man.
6. Joey is grappiger dan Chandler.

Mijn vriend is vriendelijker dan iedereen
Mijn leidinggevende is ouder dan mijn collega’s
Erdogan is erger dan zijn concurrenten
Mijn vrienden zijn grappiger dan jouw vrienden
Mijn buren koken meer dan haar buren

1. Otto is slimmer dan Dirk.
2. Anna is mooier dan René.
3. Zij is grappiger dan hij.
4. Eduard is rijker dan zijn broer.
5. Chantal is dikker dan Mandy.

1. Dit kind is braver dan dat kind.
2. Lodewijk is zwakker dan zijn broer.
3. Anna is verlegener dan haar zus.
4. Mijn buren zijn rijker dan ik.
5. Eduard is slimmer dan zijn vriend.

1. Anna is kleiner dan Peter.
2. De kinderen zijn grappiger dan de leraar.
3. Cori kook beter dan Nico.
4. Mary fietst sneller dan Irma.
5. Leraar lees beter dan kinderen.

1. Pavlos is korter dan Stavros.
2. Jouw moeder kookt beter dan jouw vader.
3. Phillipe spreekt sneller dan Frank.
4. Yvonne is rijker dan Lisa.
5. Hanh is langer dan Mai.

Hamed is vriendelijker dan Peter.
Stephan spreekt langzamer dan Pieter.
Sarah is grappiger dan Noor.
Jolanda is saaier dan Ronald.
Ronald is ernstiger dan Hamed.

1. Emma is groter dan Pauline.
2. Philippe is langer dan Maurice.
3. Dirk is dikker dan Piet.
4. Jasper is langer dan Erik.
5. Thomas is ouder dan Kieran.

1. Anna is slimmer dan Bernard.
2. Cornelis is lelijker dan Dirk.
3. Eduard is langer dan Gerard.
4. Hendrik is stommer dan Izaak.
5. Karel is aardiger dan Maria.

1. Tim is slimmer dan zijn collega.
2. Mijn zus kookt beter dan mijn moeder.
3. Hun kinderen lopen langer dan onze kinderen.
4. Ben is sterker dan zijn broer.
5. Maria praat sneller dan haar vader.

1. Dat kind is korter dan zij.
2. Mijn buurvrouw heeft een groter huis dan wij.
3. Jij hebt donkere haar dan zij.
4. Onze werkgever is vriendelijker dan jullie werkgever.
5. Zijn collega’s werken harder dan jij.
6, Mijn oma kookt beter dan mijn moeder.

1. Sara woont in een groter huis dan ik.
2. Nico eet gezonder eten dan zijn zus.
3. Ik verkoop frisser vruchten dan mijn buurmaan.
4. Mijn baas heeft een duurder bank dan ik.
5. Peter draagt een zwaarder stoel dan jij.

1. Mijn vriendin kookt beter dan ik.
2. Hugo is langer dan ik.
3. Guido kan meer drinken dan ik.
4. Dennis heeft een duurder auto dan zijn collega’s.
5. Robert krijgt minder geld dan wij.

1. de man is sterker dan het kind.
2. Een leraar is slimmer dan een student.
3. Ik heb het drukker dan jij.
4. Anna is mooier dan jij.
5. Ik kom later dan jij.

1. Sanne is mooier dan Anna.
2. Oscar is interessanter dan Jan.
3. Peter is schoner dan Eduard.
4. Otto is verdrietiger dan Theo.
5. Karel is jonger dan Maria.

1. Thomas is langer dan Petro.
2. Mariken is dikker dan Lieke.
3. Otto fietst langzamer dan Hendrik.
4. Rick is dommer dan Eduard.
5. Dirk woont verder dan Pleun.

1. Victor is ouder dan Otto.
2. Karel werkt harder dan Maria.
3. Elon is rijker dan Jeff.
4. Pieter is saaier dan Andrew.
5. Max rijdt sneller dan Lewis.

1. Maria kijkt meer films dan Sophia.
2. Joe is langer dan mijn andere vriend.
3. Otto heeft een breder TV dan hij.
4. Jamie loopt sneller dan Caio
5. Nico eet goedkoper rijst dan Maria
6. Cor heeft minder boeken dan ik.

1. Texel ligt verder dan Groningen
2. Koffiee is beter dan thee
3. De zomer in India is warmer dan in Nederland.
4. De zon is niet de grooter dan andere sterren in de Melkweg.
5. Luiaards zijn langzaamer dan schilpad

1 Milo is witter dan FEdja.
2 Milo is slimmer dan Lola.
3 Fedja is vetter dan Lola.
4 Lola is groter dan Fedja.
5 Lola is rustlooser dan Milo en Fedja.

1. Archie is dommer dan Forsythe.
2. Robin zingt beter dan Irma.
3. Dirk gaat vaker op vakantie dan Eduard.
4. Simon is onbeleefder dan Izaak.
5. Lodewijk heeft een duurdere stijl dan Otto.

1. Erin is groter dan haar zus.
2. Mijn docent is slimmer dan mij.
3. Ann rent verder dan Erin.
4. Mijn ma danst langer dan mijn pa.
5. De moeder van mijn pa kookt beter dan de moeder van mijn ma.
6. Emily zingt luider dan Barna.

1. Eric is groter dan Anna.
2. Lodewijk rijdt sneller dan Izaak.
3. Anna zingt mooier dan haar docent.
4. Het kinderen zijn grappiger dan hun ouders.
5. Mijn man is slimmer dan de baas.
6. Jouw vrind is dommer dan jij.

1. Peter is grappiger dan Lars
2. Leo is slimmer dan Lodewijk
3. Patrick is rozer dan Bob
4. Annet is sneller dan Patricia
5. Tom is drukker dan John

1. Anna is kleiner dan Simon.
2. Peter is groter dan Dirk.
3. Luk is saaier dan ik.
4. Ferdinand is donkerder dan Jan.
5. Simon is dunner dan Tom.

1. Mark is grappiger dan Peter.
2. Paul heeft meer geld dan Simon.
3. Anna heeft langer haar dan Amber.
4. Pauline is groter dan Amber.
5. Matt heeft een groter huis dan Simon.

1. Je vriendin is grappiger dan Anna
2 Mijn moeder is sneller dan mijn vader
3. Mijn broer is groter dan mijn zus
4. Mijn leerlingen zijn langzamer dan jouw leerlingen
5. De mannen zijn sterker dan de jongens

1. Mijn nieuwe baas is jonger dan mijn vorige baas.
2. Mijn colllega’s spreken luider dan mijn buren.
3. Femke zingt beter dan Sander.
4. Deze barista is vrolijker dan die man.
5. Laura is slimmer dan Bea.
6. De bakker kookt zoeter dan mijn moeder.
7. De lerar werkt gedisciplineerder dan Anne.
8. Timo en Rolf lopen sneller dan Roel.
9. Miranda is…Read More

1. Anna is sluwer dan Maria
2. Paul is grappiger dan Bob
3. Sara is lawaaieriger dan Theo
4. Jan is kleiner dan Anna
5. Sofia is leuker dan Maria

1. De student is sneller dan de docent.
2. De man is sterker dan het kind.
3. Anna is dunner dan Philippe.
4. De vrouw is slimmer dan Otto.
5. Het kind is doorzichtiger dan de man.

1. Maria is groter dan Carmen
2. Zijn tante is ouder dan de jouwe
3. Carolina is sneller dan Pedro
4. Mijn vader is sterker dan de jouwe
5. Mijn man is romantischer dan de jouwe

1. Reinier is sneller dan Tim.
2. Vio is creatiever dan Mara.
3. Lars is sterker dan Mark.
4. Lars is langer dan Martin.
5. Mij moeder is mooier dan jouw moeder.

1. Sara is slimmer dan haar man.
2. Lucy is groter dan Lilly.
3. Michael is sluwer dan Maria.
4. Sid is kleiner dan Mika.
5. De dames zijn mooier dan de mannen.

1. Ik ben groter dan jij
2. Zij is blonder dan haar moeder
3. Mijn vader is ouder dan mijn moeder
4. Je bent kleiner dan jouw vriend
5. Ze zijn meer dan andere

1. Jan is rijker dan Bart.
2. Verstappen is sneller dan Leclerc.
3. Adam is knapper dan Mark.
4. Femke is kleiner dan Julia.
5. Daan is vriendelijker dan Anna.

1. Anna is interessanter dan jij
2. Pieter schrijft langzamer dan Maria
3. Willem woont verder dan Michelle
4. Lodewijk praat sneller dan Otto
5. Sanne is ouder dan hij

1. Anna is slaperiger dan Bernard.
2. Cornelis is rijker dan Dirk.
3. Eduard is avontuurlijker dan Fred.
4. Gerard werkt harder dan Hendrik.
5. Izaak loopt sneller dan Jon.

1- Marieke is dikker dan Anouk.
2- Anna is groter dan Bjorn.
3- Peter is ouder dan John.
4- Jeroen is slimmer dan Carlijn.
5- Stephan is beter dan Jan.

1- Kyra is grappiger dan Kate.
2- Mango is mooier dan Zara.
3- Peter is dikker dan Jansen.
4- Vrouwen zijn socialer dan mannen.
5- Jeroen is ouder dan Mike.

1. Anna is groter dan Anton.
2. Bernard is slimmer dan Cornelis,
3. Dirk is ouder dan Eduard.
4. Maria rent sneller dan Nico
5. Ferdinand is aardiger dan Gerard
6. Hendrik is leuker dan Isaak.
7. Jan is dikker dan Karel
8. Rudolf is beter dan Richard
9. Pieter is eerlijker dan Otto
10. Theo is langzamer dan Simon

1. Cornelis fietst sneller dan Peter.
2. Lodewijk is kleiner dan Bernard.
3. Eduard gaat eerder dan Ferdinand.
4. Nico zwemt langer dan Maria.
5. Mitushi koekt beter dan Harshit.

1. Anna leest sneller dan Klaas
2. Jasper fietst langzamer dan Sophie
3. Emma rent sneller dan Lucas
4. Noah zwemt verder dan Julia
5. Benjamin springt hoger dan Eva

1. Hanneke is langer dan Gizem.
2. Roy is slimmer dan Gizem.
3. Rajat is grappiger dan Gizem.
4. Gizem is aardiger dan Pedro.
5. Pedro is stiller dan Kaan.

1. Oma is grappiger dan opa.
2. Arnoud is mooier dan de buurman.
3. Het kind is slimmer dan haar vader.
4. Het meisje is vriendelijker dan de vrouw.
5. Asma is verlegener dan Luka.

1. Vos is sluwer dan kat
2. Mijn broer is groter dan mijn vader.
3. Messi speelt beter voetbal dan Ronaldo.
4. Mijn hond is jonger dan mijn buren.
5. Max bestuurt de F1-auto beter dan Lewis

1. Max Verstappen rijdt sneller dan Checo Perez.
2. Mijn broer is langer dan mijn zus.
3. Oma kookt lekkerder eten dan opa.
4. De baas is luidruchtiger dan zijn werknemers.
5. Tina typt sneller dan Lina.
6. De brandweerman is sterker dan de politieman.

1. Laurens praat langzamer dan Josephine.
2. Stan woont verder dan Frank.
3. Ivana is ouder dan Twan.
4. Gerard is dapper dan Michael.
5. Hendrik is een beter werker dan Marlon.
6. Zoeniel loopt sneller dan Maurice.
7. Cristhian is jonger dan Edwin.

1. Louise is jongerr dan Margriet.
2. Bram is sterker dan Joost.
3. Emma is creatiever dan Niels.
4.Floris is geduldiger dan Pieter.
5. Sophie is beleefder dan Willem.
6. Lotte is serieuzer dan Iris.

1. Adolf is vreselijker dan Stalin.
2. Istanbul is ouder dan Amsterdam.
3. Zwitserland is hoger dan Nederland.
4. Luxembourg is duurder dan Amsterdam.
5. Maurice is langer dan de meesten.
5. Elon Musk heeft meer geld dan ik.

1. Mexico is zoninger dan Nederland.
2. Luuk is knaapper dan Koen.
3. Singapore is duurder dan Nederland.
4. Spaans is makkelijker dan Duits.
6. Justin is dikker dan Sander.

1. Eduard is ouder dan Nico
2. Elaine is korter dan Floyd.
3. Pieter is langzamer dan Russel
4. Sophia is sluwer dan komolika
5. Rudolf is beter dan Theo.

1. Saskia is ouder dan Willem
2. Dannie fietst sneller dan Peter
3. Nico is langer dan Mario
4. Theo heeft meer boeken dan Albert
5. Elon is stoutste dan Bill

1. Anna is sterker dan Julia
2. De leraren zijn wijzer dan Peter
3. Robert is grappiger dan Tim
4. Eduard is magerder dan Hendrik
5. Bernard is vriendelijker dan Lodewijk

1. Ashwin is sneller dan Usain Bolt.
2. Pieter heeft een duurdere auto dan Jeremy Clarkson.
3. Beata is grappiger dan Trevor Noah.
4. Joao is slimmer dan Stephen Hawking.
5. Juan is korter dan Morteza.

1. Tolkien is creatiever dan Rowling.
2. De piloot is kleiner dan de doelman.
3. De zanger is mooier dan de gitarist.
4. Ashwin is slimmer dan Peter.
5. Jan is rustiger dan Bas.

1. Ik ben korter dan Philippe.
2. Ons huis is duurder dan jullie huis.
3. De engineer is slimmer dan ik.
4. De dokter is dommer dan de architect.
5. Mijn vader heeft een auto dat is groter dan mijn auto.

1. De barman in deze bar was vriendelijker dan de kassier in de supermarkt
2. De werkgever is gekker dan de werknemer
3. De dokter in het ziekenhuis praat meer moeite dan de verpleegkundige
4. Mijn broer op de universiteit heeft meer huiswerk dan ik in de Nederlands cursus
5. Mijn buurvrouw is ouder dan ik en mijn vrouw

1. Melike is mooier dan Julia.
2. Alper is grappiger dan Rob.
3. Mijn moeder spreekt verdrietiger dan mijn vader.
4. Alicia koopt duurder ticket dan Peter.
5. Bernard pakt groter koffer dan Anna.

1. Lando Norris rijdr sneller dan Max Verstappen
2. Maurice spreekt beter Nederlands dan ik
3. Elisabetta is kleiner dan ik
4. Mijn baas is rijker dan wij
5. Donald Trump is een beetje jonger dan Joe Bidden

1. nick is jonger dan rick
2. bruce is dikker dan raven
3. mijn vader is ouder dan mijn tante
4. simona is aardiger dan elisabetta
5. sanne is irritanter dan leanne

1. Peter is bozer dan Otto..
2. Mijn vader is langer dan mijn moeder.
3. Alice is grappiger dan Nico.
4. Simon werkt harder than Bernard.
5. Eduard is langzamer dan Dirk.

1. Beata is ouder dan Anna.
2. Anna is sneller dan Max Verstappen.
3. Thomas is dommer dan Gijs.
4. Natalie is beter dan haar broer.
5. Dirk is saaier dan Pim.

1. Thor is knapper dan andere superhelden.
2. Mycroft is ouder dan Sherlock.
3. Holmes is rommeliger dan Watson.
4. Anna is kinderachtiger dan Elsa.
5. Hermione is slimmer dan haar vriend.

1. Mary springt verder dan Bob
2. Mijn ouders bezoeken vaker dan jouw ouders.
3. Joost kookt lekkerder eten dan Sarah
4. Daniel heeft een mooier huis dan Jacob
5. Ashley heeft geuriger kleding dan zijn broers.

1. John is langer dan Mike.
2. Mijn nichtje is creatiever dan haar vriendin.
3. Mijn broer rent sneller dan mijn vader.
4. Moeder is aardiger dan mijn tante.
5. Otto is geduldiger dan Peter.

1. Mijn opa is groter dan ik.
2. Mijn zus is sterker dan mijn broer.
3. Mijn kat is sneller dan mijn hond.
4. Mijn vriend is sterker dan ik.
5. Mijn broer is langer dan mijn zus.

1. Karel is slimmer dan Yuri.
2. Jouw kinderen zijn groter dan mijn kinderen.
3. Isabel is mooier dan Emma.
4. Najla is dommer dan Simon.
5. Harry is moediger dan Malfoy.

1. Lisa is sterker dan Anne.
2. Tom is sneller dan Bas.
3. Julia is aardiger dan Sophie.
4. Pieter is grappiger dan Mark.
5. Emma is creatiever dan Laura.

1. Daniel is slimmer dan Yan.
2. Pleunie is grappiger dan Mira.
3. Evertine is mooier dan Peter.
4. Ezra en Miriam zijn vriendelijker dan Julia en Ana.
5. Mihai is groter dan Marius.

1. Cornelis is langer dan David.
2. Ana is dunner dan Suzanne.
3. Bernard is gekker dan Hans.
4. Henk is kleiner dan Michel.
5. Josephine is mooier dan Daphne.

1. Henk is groter dan Melissa
2. Melissa is leuker dan Henk
3. Fred is populairder dan Bart
4. Saskia word belangrijker dan Gerard
5. Henk mag langer opblijven dan Arnold

1. Noah is slimmer dan Rijk
2. Rijk is dunner dan Clara
3. Clara is hoger dan Rudolf
4. Rudolf is sneller dan Anna
5. Anna is zwaarder dan Bernard

1. John is reis dan Tom.
2. Eva rent sneller dan Ana.
3. Daisy springt hoger dan Sam.
4. Arjan praat luider dan Philippe.
5. Bart fietst snel en Jan.

1. Adrian is groter dan Martin.
2. Stefan is langer dan Adrian.
3. Martin is schattiger dan Mila.
4. Sofi is langzamer dan Pieter.
5. Adrian is knapper dan Boris.

1. De leraar spreekt duidelijker dan de leerling.
2. De atleet loopt sneller dan de toeschouwer.
3. De kok kookt beter dan de ober.
4. De dokter werkt nauwkeuriger dan de verpleegster.
5. De student studeert harder dan de klasgenoot.

1. De vrouw is groter dan die man.
2. Het meisje is ouder dan de jongen.
3. De kinderen zijn slimmer dan de leraar.
4. De buurman is slaperiger dan ik.
5. Het kind is lawaaier dan we.