-
Dutchbook huiswerk:👍
Boek. Pagina 115
Plaats jouw antwoorden hieronder:171 Comments-
1. …parkeerplaats
2. …het kantoor. Nee, ik bel niet.
3. without “avondeten”
4. Houd je van fietsen? Ja, ik houd ervan.
5. Kochten zij…..afgelopen vrijdag? Nee, zij kopen ze niet.
6. Ja, wij hebben er een (indefinite)
8. Werkt…..? Ja, hij werkt.
9. Doe je de berekeningen..? Nee, ik doe ze niet.
10. Nee, dan ben ik niet op vakantie/dan niet. -
1. Zie jij de fiets? Nee, ik zie hem niet.
2. Wil je dit huis kopen? Nee, ik wil het niet kopen.
3. Zie jij de vrouwen? Nee, ik zie ze niet.
4. Heb je de sleutels? Nee, ik heb ze niet.
5. Zie jij het meisje? Nee, ik zie haar niet.
6. Kan jij zwemmen? Nee, ik kan het niet.
7. Rijden jullie met deze auto? Nee, wij rijden met hem niet.
8. Werkt jouw…Read More -
1. Koop jij dat huis? Ja, ik koop het.
2. Vinden jullie het lied leuk? Nee, wij vinden het niet leuk
3. Bezoekt ze die winkel? Ja, ze bezoekt hem!
4. Heeft hij peper thuis? Nee, hij heeft hem niet.
5. Kent Harold dat nieuws? Ja, hij kent het.
6. Help jij mijn kamer schoonmaken? Ja, dat help ik doen.
7. Willen jullie vanmorgen in de park wandelen?…Read More -
1. Maken jullie jullie huiswerk? Ja, we maken het.
2. Maken de studenten hun examen? Ja, ze maken dat.
3. Willen jullie mijn bier drinken? Ja, we willen het drinken.
4. Heb jij mijn tas? Nee, ik heb hem niet.
5. Zie jij de vrouw? Ja, ik zie haar.
6. Gebruik je de computer? Ja, ik gebruik hem.
7. Mag u binnen roken? Ik mag het/dat
8. Mag de…Read More -
1. Heb je de laptop? Ja, ik heb hem.
2. Kan jij autorijden? Ja, Ik kan het.
3. Koop jij de jurk? Ja, Ik koop haar.
4. Zie jij het boek? Ja, Ik zie het.
5. Eet Simon het vlees? Ja, Hij eet het.
6. Kun jij het boodschappen doen? Ja, Ik kan het.
7. Ken jij de antwoorden? Ja, Ik kan ze.
8. Mag Theo het Zwemmen? Ja, Hij mag het.
9. Wil Jij het bier…Read More -
1. Mag ik binnen roken? Ja, jij mag het.
2. Wil je het cadeau op je verjaardag? Ja, ik wil het.
3. Zie jij haar op de markt? Nee, ik zie haar niet.
4. Willen zij met de auto naar vakantie? Ja, zij willen het
5. Heb jij een afspraak in ziekenhuis? Ja, ik heb hem.
6. Kan je je naam spellen? Ja, ik kan het.
7. Heb je de computer thuis? Ja, ik heb…Read More -
1. Kook jij vandaag stamppot? Ja, ik kook het.
2. Zien jullie het meer zien? Ja, wij zien het.
3. Zien jullie de kat? Ja, wij zien hem.
4. Heb je pakketen? Nee, ik heb ze niet.
5. Wil jij werken? Nee, ok wil het niet.
6. Eten jullie het vlees? Ne, wij eten het niet.
7. Lees je het boek? Ja, ik lees het.
8. Wil hij zingen? Ja, hij wil het.
9. Voed…Read More -
1. Weet jij het adres van Dutch Academy Eindhoven? Ja, ik weet het. Nee, ik weet het niet.
2. Zien zij ons bericht? Ja, zij zien het. Nee, zij zien het niet.
3. Zie jij het concert van Andre Rieu? Ja, ik zie het. Nee, ik zie het niet.
4. Bakt hij het gebak met chocolade? Ja, hij bakt het. Nee, hij bakt het niet.
5. Hoor jij het geluid van het…Read More -
1. Heb je de pen? Ik heb het.
2. Kun je zingen? Ja, ik kan het.
3. Kun je schaatsen? Ja, ik kan het.
4. Heb ja mijn tas? Ja, ik heb het.
5. Kunnen jullie wachten voor ons op het station? Ja, wij kunnen het doen.
6. Heeft hij de agenda’s? Nee, hij heeft het niet.
7. Hebben jullie de les nu? Ja, wij hebben het.
8. Heb je de kamerplanten? Nee, ik h…Read More -
1. Kan je vandaag de afwas doen? Ja, ik kan hem / Nee, ik kan hem niet.
2. Wil Anna naar thuis fietsen? Ja, zij wil het / Nee, zij wil het niet.
3. Kun je haar cadeau brengen? Ja, ik kan het / Nee, ik kan het niet.
4. Wil jij met mijn hond wandelen? Ja, ik wil het / Nee, ik wil het niet.
5. Willen jullie vanavond pizza eten? Ja, wij willen het /…Read More -
1. Kunnen jullie de appeltaart eten? Ja, wij kunnen het.
2. Mag ik de krant lezen? Nee, je mag het niet.
3. Heb jij het horloge? Nee, ik heb het niet.
4. Deel jij jouw taart? Ja, ik deel hem.
5. Kan jij zwemmen? Ik kan dat.
6. Koop jij het huis? Nee, ik koop het niet.
7. Loop je in het park? Nee, ik loop het niet.
8. Zie je de katten? Ja, ik zie…Read More -
1. Heb jij de sleutel? Ja, Ik heb hem.
2. Zie jij het meisje? Nee. Ik zie haar.
3. Zie jij het gebouw? Ja, Ik zie het.
4. Heeft hij de antwoorden? Nee, hij heeft ze niet.
5. Zien jullie het huis? Ja, wij zien het.
6. Kan jij hier slapen? Nee, ik kan dat niet.
7. Mag ik het sap drinken? Ja, jij mag het.
8. Koopt zij de appels? Nee, zij ze niet.
9.…Read More -
1. Kan jij mij helpen? Ja, ik kan het.
2. Mag jij me de pen geven? Ja, ik mag het.
3. Zie jij het hert? Ja, ik zie hem/haar.
4. Koopt hij de honing? Ja, hij koopt hem.
5. Kent zij Peter? Ja, zij kent hem.
6. Wil jij morgen hardlopen? Nee, ik wil het niet.
8. Mag ik naar hem bellen? Nee, jij mag het niet.
7. Heeft hij het beeld? Nee, hij heeft het…Read More -
1. Zie je het huis? Ja, ik zie het.
2. Heeft hij het hondje? Ja, hij heeft het.
3. Kunnen jullie paardrijden? Ja, wij kunnen het.
4. Kook je stamppot? Ja, ik kook het.
5. Eten we lunch? Ja, wij eten het.
6. Zie je het huis? Nee, ik zie het niet.
7. Heeft hij het hondje? Nee, hij heeft het niet.
8. Kunnen jullie paardrijden? Nee, wij kunnen het…Read More -
1. Help jij jouw man? Ja. Ik help hem.
2. Ga jij met hen? Ja. Ik ga met hen.
3. Zie jij de sleutel? Ja. Ik zie hem.
4. Heb jij de sleutels? Ja. Ik heb ze.
5. Ken jij deze vrouw? Ja. Ik ken haar.
6. Heb jij mijn boek? Nee. Ik heb het niet.
7. Verkoop jij dit huis? Nee. Ik verkoop het niet.
8. Mag ik dat horloge gebruiken? Nee. Jij gebruikt het…Read More -
1. Zie jij mijn zus? Ja, ik zie haar.
2. Heb je het blik? Nee, ik heb het niet.
3. Kan je fluiten? Ja, ik kan het.
4. Wil je het sap? Nee, ik wil het niet.
5. Mag ik hier wachten? Ja, je mag het.
6. Koop je het overhemd? Nee, ik koop het niet.
7. Maak je het huiswerk? Ja, ik maak het.
8. Zie je het kaneel? Nee, ik zie het niet.
9. Kan je vissen?…Read More -
1. Heb je het boek? Nee, ik heb het niet.
2. Kun je zwemmen? Ja, ik kan dat.
3. Mag ik het koekje proeven? Ja, je mag dat.
4. Maakt Willem het huiswerk? Nee, hij maakt het niet.
5. Mogen wij hier zitten? Ja, jullie mogen dat.
6. Mag ik iets zeggen? Nee, je mag dat niet.
7. Wil je met mij naar de bioscoop gaan? Ja, ik wil dat.
8. Zie je dat boek?…Read More -
1. Kunnen jullie fietsen? Ja, wij kunnen het.
2. Kan ze je helpen? Ja, ze kan het.
3. Zullen jullie reizen? Ja, wij zullen het.
4. Heb jij het papier in jouw handen. Ja, ik heb het.
5. Kunnen wij dansen? Ja, jullie kunnen het.
6. Zien jullie mijn zus? Nee, wij zie haar niet.
7. Mag ik zitten? Nee, Jij mag het niet.
8. Heb jij de boeken? Nee, ik…Read More -
1. Zien jullie het boek? Wij zien het niet.
2. Eet Simon mijn appel? Hij eet hem niet.
3. Willen jullie de boodschappen doen? Wij willen het niet.
4. Kent zij Peter? Zij kent hem niet.
5. Mag Theo zwemmen? Hij mag dat niet.
6. Levert u onze producten? Ik lever ze.
7. Was jij jouw fruit? Ik was het.
8. Maak jij het huiswerk? Ik maak het.
9. Maken…Read More -
1. Kunnen jullie zingen? Ja, wij kunnen dat.
2. Kan jij het boek zien? Nee, ik kan het niet.
3. Wil je met mij uit gaan? Ja, wij kunnen dat.
4. Heeft Simon de auto? Nee, hij heeft hem niet.
5. Wil je het sap drinken? Ja, dat wil ik.
6. Kan zij fluiten? Ja, zij kan dat.
7. Wil jij abonneren? Ja, dat wil ik.
8. Hebben jullie de medicijnen? Nee, wik…Read More -
1. Mag je in Eindhoven 120 km/u rijden? Nee, je mag het niet.
2. Kunt Willem de nieuwe afspraak maken? Hij kan het.
3. Kunt u morgen ons ontbijt maken? Ik kan het niet.
4. Bouwen mijn buren het grote huis? Ja, zij bouwen het.
5. Kunnen jouw ouders werken? Zij kunnen het misschien.
6. Kookt Izaak deze eieren? Hij kan het.
7. Kunnen jullie hun…Read More -
1.Heb jij de boeken? Ja, ik heb ze.
2. Ken jij de jongen? Nee, ik ken hem niet.
3.Kan jij fietsen? Ja, ik kan dat/het.
4.Kom jij me helpen? Ja, ik kan dat/het doen.
5.Weet jij het goede antwoord? Ja, ik weet het.
6.Wil jij daar slapen? Nee ik wil dat/het niet.
7. Kan jij nog een beetje glimlachen? Nee ik kan het niet doen.
8. Wil jij naar de…Read More -
1. Wil je pizza bestellen? Ja, ik wil het.
2. Kunnen wij jouw auto gebruiken? Ja, jullie kunnen dat.
3. Doe jij pilates vier keer per week? Nee, ik doe het niet.
4. Kook jij soep vanavond? Nee, ik kook dat niet.
5. Doen jullie de afwas na het eten? Ja, wij doen dat.
6. Moet ik een afspraak hebben? Ja, jij moet het.
7. Wil jij naar het feest gaan?…Read More -
1. Ken je jet telefoonnummer? Nee, ik ken het niet.
2. ken jij zijn geheim? Ja ik ken het.
3. Wilt u naar Parijs gaan? Ja Dat wil ik!
4. Kan jij autorijden? Nee ik kan het niet.
5. Mogen wij hier zitten? Ja jullie mogen het.
6. Kan ik binnen zoeken? Nee, jij kan het niet.
7. Kan jij in het weekend een hotel boeken?, Ja dat kan ik doen
8. Wil zij…Read More -
Recept A
1. Heb jij het potlood? Ja, Ik heb het.
2. Zie jij het schilderij? Ja, Ik zie het.
3. Koop jij het cadeau? Ja, Ik koop het.
4. Kook jij het avondeten? Ja, Ik kook het.
5. Loop jij de hond? Ja, Ik loop hem.Recept B
6. Pak jij het dienblad? Nee, ik pak het niet.
7. Koop jij het huis? Nee, ik koop het niet.
1. Stuur jij de e-mail?…Read More -
1 Mogen jullie hier roken? Dat mag niet/ Het mag niet.
2 Wil jij een nieuwe afspraak maken? Ja, Ik wil het.
3 Kan jij Frans verstaan? Nee, ik kan het niet.
4 Moet jij een helm dragen? Ja, ik moet het.
5 Mag ik hier wachten? Nee, dat mag niet.
6 Mogen jullie op straat spelen? Ja, wij mogen het.
7 Mag jij na 21:00 uur hier parkeren? Nee, ik mag het…Read More -
1. Zien jullie het meisje? Ja, ik zie haar.
2. Breng jij mijn laptop mee naar mij kantoor? Ja, ik breng hem.
3. Kun jij zingen? Ja, dat kan ik.
4. Heb jij mijn jas in jouw auto? Ja, ik heb hem.
5. Gisteren, speek jij met mijn broer? Ja, ik speek met hem.6. Heb jij mijn sleutels? Nee, ik heb ze niet.
7. Kan jij singen? Nee, dat kan ik niet.
8.…Read More -
Recept A.
1. Koop jij het huis? Ja, ik koopt het.
2. Zie jij het boek? Ja, ik zie het.
3. Kun je het raam openen? Ja, ik kan dat doen.
4. Betaal je het geld? Ja, ik betaal het.
5. Kunnen jullie hier zitten? We kunnen dat doen.Recept B.
1. Mag ik iets vragen? Nee, je mag het niet.
2. Kook je pasta morgen? Nee, ik kook het niet.
3. Kun…Read More -
1. Heb je de pen? Nee, ik heb hem niet.
2. Ken jij de serie? nee, ik ken haar niet.
3. Eet jij altijd aardappelen? Nee, ik eet ze niet.
4. Ken jij dat park? Ja ik ken hem.
5. Zie je de man? Ja ik zie het.
6. Zie je de kinderen? nee, ik zie ze niet.
7. Werk je op maandag? ja ik bewerk ze.
8. Kun je hier roken? Nee, je kan het niet.
9. Dans je op…Read More -
1. Koopt Anna het rode raam? Anna koopt het.
2. Hebben jullie het adres? Wij hebben het.
3. Kan jij het bed makken? Ik kan het.
4. Heeft hij het telefoonnummer? Hij heeft het.
5. Leest Anna het boek? Anna leest het.
6. Kun jij zwemmen? Ik kan het niet.
7. Kan jij koken? Ik kan het niet.
8. Heeft Ian het cadeau? Hij heeft het niet.
9. Lopen jullie…Read More -
RECEPT A:
1. Ken jij mijn geheim? Ja, ik ken het.
2. Wassen zij hun fruit? Ja, zij wassen het.
3. Zien jullie het konijn? Ja, wij zien het.
4. Hou je van het schilderij? Ja, ik hou van het.
5. Spelen jullie met haar speelgoed? Ja, wij spelen met het.
RECEPT B:
1. Heb jij het potlood? Nee, ik heb het niet.
2. Mogen wij zwemmen? Jullie mogen het…Read More -
1. Doe je jouw huiswerk? Nee, ik doe het niet.
2. Heb je het boek? Nee, ik heb het niet.
3. Zie je jouw zus? Nee, ik zie haar niet.
4. Wacht je de bus? Nee, ik zie hem niet.
5. Rijd je de auto? Nee, ik rijd hem niet.
6. Kijk je de film? Nee, ik kijk hem niet.
7. Loop je naar het park? Nee, ik loop het niet.
8. Ken je mijn vriend? Nee, ik ken hem…Read More -
1. Heb jullie de sokken? Wij hebben ze.
2. Heb je het tijdschrift? Ik heb het.
3. Kun je het verwarmingssysteem onderhouden? Nee, Ik kan het niet.
4. Horen jullie dat geluid? Ik hoor het.
5. Kan jij de was doen? Ik kan het / Ik kan dat doen.
6. Heb ik de sleutels? Ja, Ik heb ze.
7. Kan jij zwemmen? Nee, Ik kan het niet.
8. Kan hij betalen voor ons…Read More -
1. Wil je iets bestellen? Nee, ik wil het niet
2. Mogen wij een afspraak maken? Ja, wij mogen het
3. Komt hij vandaag op werk? Ja, hij komt het
4. Heb je de sleutels? Nee, ik heb het niet
5. Zie je mij nieuwe auto? Nei, ik zie hem niet
6. Willen jullie naar de bioscoop gaan? Je wij willen het
7. Kan je mij helpen? Ja, ik kan het
8. Ken je die man?…Read More -
1. Heb je het boek? Ja, ik heb het
2. Ken jij de nieuwe film? Nee, ik ken hem niet
3. Kun je opera zingen? Nee, ik kan het niet
4. Kun je mij helpen? Ik kan het
5. Zie je de honden? Nee, ik zie ze niet
6. Heb je de namen van de leerlingen? Nee, wij hebben ze niet
7. Wilt u de woning kopen? Nee, ik wil het niet
8. Hoort hij het liedje? Hij hoort…Read More -
1. Heb ik het antwoord? Jij hebt het.
2. Heb je de cadeaubon? Ik heb hem.
3. Ziet hij de fietsen? Hij ziet ze.
4. Nemen jullie de paraplu? Wij nemen hem.
5. Zien jullie de hond? Wij zien hem.
6. Wil je de pen? Nee, ik wil hem niet.
7. Heeft zij de sleutels? Zij heeft ze niet.
8. Gebruikt hij het potlod? Hij gebruikt het niet.
9. Drinken jullie de…Read More -
1. Heb jij het huis? Ja, ik heb het.
2. Ziet hij het restaurant? Nee, hij ziet het niet.
3. Kan zij fietsen? Ja, zij kan het.
4. Kunnen de kinderen spelen? Ja, ze kan het.
5. Heeft hij het paard? Nee, hij heeft het niet.
6. Ga jij naar het feest? Ja, ik ga het.
7. Heeft u het schilderij nodig? Nee, ik heb het niet nodig?
8. Zie jij het instrument?…Read More -
1. Heeft zij de taart gebakken? Ja, zij heeft het gebakken.
2. Zien jullie de film vanavond? Ja, wij zien het.
3. Kunnen ze de deur sluiten? Ja, ze kunnen dat doen.
4. Betalen jullie de rekening? Ja, wij betalen het.
5. Willen jullie naar het concert gaan? Ja, dat willen we.
6. Mag ik de pen lenen? Ja, je mag het.
7. Bak je koekjes voor het…Read More -
1. Kan jij hardlopen? Ja, ik kan dat
2. Mag ik het koude sap drinken? Ja, het mag.
3. Heb jij het rijbewijs? Nee, ik heb het niet.
4. Mogen zij de bloemen kopen? Nee, mogen ze niet.
5. Zie jij de maan? Nee, ik zie hem niet.
6. Kijk jij het film? Ja, ik zie het.
7. Rijden zij paarden? Nee, zij rijden ze niet.
8. Rokt Julian deze sigaretten? Ja, hij…Read More -
1. Ken jij mij ? Nee, ik ken jij niet
2. Heb je die boeken ? Nee, ik heb ze niet
3. Kun je zwemmen ? Nee, ik kan het niet
4. Kun je een lekkere appeltaart bakken ? Nee, ik kan het niet
5. Ken jij waat het kantoor is ? Nee, ik weet het niet
6. Zullen wij naar mijn huis gaan ? Ja, dat kunnen wij doen
7. Kan jij autorijden ? Ja, ik kan dat
8. Wil je…Read More -
1. Heb jij de pen? Nee, ik heb het niet.
2. Leest hij het boek? Hij leest het elke dag.
3. Kookt zij de maaltijd? Zij kookt het in de keuken.
4. Koop ik de auto? Ja, je koopt het voor jezelf.
5. Heb jij de sleutels? Ja, ik heb ze in mijn tas.
6. Draagt zij de tas? Ja, zij draagt het.
7. Kan jij rennen? Ja, ik kan het.
8. Kan de leraar zingen? De…Read More -
1. Kan jij paardrijden? Nee, ik kan het niet
2. Heeft u dat boek? Ja, Ik heb het.
3. Zie jij de vogels? Nee, ik zie hen niet
4. Hebben jullie een antwoord voor mij? Ja, wij hebben het.
5. Kan jij spelen met mij? Ja, ik kan het
6. Begrijp jij het verhaal? Ja, ik begrijp het.
7. Maak jij pasta? Nee, ik maak hem niet
8. Gebruiken jullie de nieuwe…Read More -
1. Eet jij de taart? Ja, Ik eet het
2. Maak jij het huiswerk? Ja, Ik maak het
3. Wil jij marathon lopen? Ja, ik wil het
4. Wil je het overhemd strijken? Ja, Ik wil het doen
5. Kun jij haar bellen? Ja, Ik kan het
6. Kun je skiën? Nee, Ik Kan het niet
7. Mag ik naar buiten? Nee, Ik mag het niet
8. Wil jij het huis schoonmaken? Nee, Ik wil het…Read More -
1. Heb jij het boek? Jij hebt het niet.
2. Doet ze het huiswerk? Ze doet het soms.
3. Spelen jullie het spel? Jullie spelen het hier.
4. Geef ik het cadeau? Ja, ik geef het aan haar.
5. Heb jij het brood? Ik heb het bij mij.
6. Brengt hij het ding? Ja, hij brengt het.
7. Kan jij zwemmen? Ik kan het.
8. Kan de werkgever springen? De werkgever kan…Read More -
1- Begrijp je het woord? Nee, ik begrijp het niet/
2- Eet je het poffertje? Ja, ik eet het
3- Vind jij het bed leuk? Ja, ik vind het leuk
4- Zie je het bericht? Ja, ik zie het.
5- Heb jij het bedrijf? Ja, ik heb het
6- Hebben jullie het bos in jouw buurt? Ja, wij hebben het.
7- Brengt kelner het mes? Ja, hij brengt het.
8- Heb jij het brood? Ja,…Read More -
1. Kun je zwemmen? Ik kan het.
2. Doe je jouw huiswerk? Ik doe het.
3. Heb je een huis? Ik heb het.
4. Heb je het boek? Ik heb het.
5. Kan jij snel lezen? Ik kan het.
6. Wil je bier drinken? Nee, Ik drink het niet.
7. Kan jij morgen een nieuwe taal leren? Nee, ik kan het niet.
8. Mag ik dat horloge gebruiken? Nee. Jij gebruikt het niet.
9. Kan jij…Read More -
1.Heb jij het kussen? Nee, ik heb het niet
2.Heb je mijn adres? Ja, ik heb het misschien
3.Koop jij het boek? Ja, ik koop het
4.Ga je naar het feest? Ja ik ga naar het.
5.Is jouw huis groot? Nee, het is niet groot
6.Heeft ze het mes? Ja, ze heeft het
7.Koopt hij het cadeau? Ja, hij koopt het altijd
8.Geloof jij in het kruis? Ja, ik geloof in…Read More -
1. Maak je het exam? Ja, ik maak het.
2. Kun je hem bellen? Ja, ik kan het.
3. Mag ik binnenkomen? Ja, jij mag het.
4. Wil je iets drinken? Ja, ik wil het.
5. Kun je iets bakken? Ja, ik kan het.
6. Kun je jouw huiswerk maken? Nee, ik kan het niet.
7. Pak je het brood? Nee, ik pak het niet.
8. Mag ik iets vragen? Nee, jij mag het niet.
9. Wil je…Read More -
1. Maak je het huiswerk? Ja, ik maak het.
2. Kan zij lopen? Nee, zij kan het niet.
3. Zie jij de vogels? Nee, ik zie ze niet.
4. Eet hij mijn pasta? Nee, hij eet hem niet.
5. Kan ik roken? Nee, je kan het niet.
6. Neemt u de bus? Nee, ik neem hem niet.
7. Kan zij praten? Ja, zij kan het.
8. Pak je de tas? Ja, ik pak hem.
9. Kan hij vliegen? Nee,…Read More -
Zie je de vogels? Nee, ik zie ze niet.
Eet de hond jouw brood? Nee, het eet het niet.
Heb je dit huisdier? Nee, ik heb het niet.
Kan zij fietsen? Nee, zij kan het niet.
Maak je jouw huiswerk? Nee, ik maak het niet.
Koek je deze soep? Nee, ik koek hij niet.
Leest hij dit boek? Nee, hij leest het niet.
Drink jij deze wijn? Nee, ik drink het…Read More -
1- Mag ik de uilen koken? Nee, je mag ze niet koken
2- Verkoopt hij deze bloemen? Nee, hij verkoopt ze niet.
3- Drink jij jouw koffie? Nee, ik drink hem niet.
4- Gebruik jij deze bus ? Nee, ik gebruik hem niet.
5- Maak jij jouw huiswerken? Nee, ik maak ze niet.
6- Eet jij jouw eieren? Nee, ik eet ze niet.
7- Slaap jij in deze kamer? Nee, ik slaap…Read More -
1. Kunnen jullie een huis kopen in Nederland? Nee, we kunnen het niet doen.
2. Zeg je mijn naam? Ja, ik zeg het.
3. Speelt hij de videogame? Ja, hij speelt het.
4. Schrijft hij het verhaal? Ja, hij schrijft het.
5. Lezen jullie het boek? Nee, wij lezen het niet.
6. Heeft ze de gitaar? Nee, zij jeeft het niet.
7. Kun je een vliegtuig besturen?…Read More -
1. Heb je het adres? Nee, Ik heb het niet
2. Koop jij het cadeau? Ja, Ik koop het
3. Willen jullie naar het strand? Ja, Wij willen het
4. Kan hij snel rennen? Nee, hij kan het niet
5. Is het examen makkelijk? Nee, het is niet makkelijk
6. Heb je de hotel reserveren? Nee, ik heb het niet
7. Gaat zij vanavond naar het kantoor? Ja, zij gaat het…Read More -
1. Kan jij zwemmen? Nee, ik kan het niet.
2. Kan jij even luisteren? Ja, Ik kan het.
3. Moeten wij oorlog voeren? Nee, wik moeten het niet.
4. Koopt u een nieuwe telefoon? Nee, ik koop het niet.
5. Drink jij een biertje? Nee, ik drink hem niet.
6. Wil je kinderen? Nee, dat wil ik niet.
7. Spelt u met jouw vrienden? Nee, dat wil ik niet.
8. Kunnen…Read More -
1 Kan je zwemmen? Ik kan het
2 Maak jij de toets? Nee, Ik maak hem niet
3 Heb jij de grote tafel? Nee, Ik heb hem niet
4 Moet zij de hoed kopen? Zij moet hem kopen
5 Zie jij het huis? Nee, Ik zie het niet
6 Kan je fietsen? Ik kan het
7Ga jij naar het kantoor? Ja, ik ga naar het
8 Zie jij de honden? Nee ik zie ze niet
9 Pak jij de hemd? Ja, Ik pak…Read More -
1. Heb jij de auto? Nee, ik heb hem niet.
2. Kan jij rijden? Ja, ik kan het.
3. Was jij jouw haar? Ja, ik was het.
4. Zie je dat konijn? Nee, ik zie het niet.
5. Koop je het cadeau? Ja, ik koop het.
6. Mag ik hier zitten? Nee, jij mag het niet.
7. Heb jij het bewijs? Nee, ik heb het niet.
8. Heb je mijn adres? Ja, ik heb het.
9. Kan jij gitaar…Read More -
1. Speel jij de piano? Ja, ik speel hem.
2. Kan hij zwemmen? Nee, hij kan het niet.
3. Kijk jij naar de film? Nee, ik kijk er niet naar.
4. Leest zij het boek? Ja, zij leest het.
5. Kan ik zingen? Nee, je kan het niet.
6. Breng je de kinderen? Ja, ik breng ze.
7. Kan hij rijden? Nee, hij kan het niet.
8. Koop jij de bloemen? Nee, ik koop ze…Read More -
1. Zie jij het huis? Nee, ik zie het niet.
2. Heb je mijn hoed? Ja, ik heb hem.
3. Verkoop jij jouw boek? Ja, ik verkoop het.
4. Kan jij fietsen? Ja, ik kan het.
5. Is jouw tuin groot? Nee, hem is niet groot.
6. Zien jullie mijn paard? Ja, we zien het.
7. Koopt zij het cadeau? Ja, zij koopt het.
8. Geloof jij in ons antwoord? Ja, ik geloof in…Read More -
1. Kan jij mij helpen? Ja, ik kan het.
2. Heb jij de pen?Ja, ik heb hem.
3. Zie jij het huis? Ja, ik zie het.
4. Koopt hij de auto? Ja, hij koopt hem.
5. Kunnen jullie fietsen? Ja, wij kunnen het.
6. Wil jij morgen lopen? Nee, ik wil het niet.
8. Kan je boodschappen doen? Nee, Ik kan het niet doen .
7. Heeft hij het geld? Nee, hij heeft het…Read More -
1- Maak jij de salade? Nee, ik maak het niet.
2- Kan hij de stoel overnemen? Ja, hij neemt hem over.
3- Hoort hij de kinderen? Nee, hij hoort ze niet.
4- Koop jij de kaartjes? Ja, ik koop ze.
5- Kan Maria het examen doen? Nee, zij kan het niet.
6- Schrijft hij de brief? Ja, hij schrijft hem.
7- Koopt ze het huis? Nee, zij koopt het niet.
8- Heeft…Read More -
1. Lees jij het boek? Ja, ik lees het.
2. Gebruik jij het bord? Ja, ik gebruik het.
3. Geniet jij het weer? Nee, ik geniet het niet.
4. Ken jij het kind? Nee, ik ken hem niet.
5. Drink jij het water? Ja, ik drink het.
6. Oplos jij het probleem? Nee, ik oplos het niet.
7. Vervolledig jij het werk? Ja, ik Vervolledig het.
8. Spaar jij het geld? Nee,…Read More -
1. Bezoek jij jouw ouders?
Ja ik bezoek ze.2. zien jullie het gebouw?
Nee wij zien het niet / Nee dat zien wij.3. Hebben jullie deze auto?
Ja wij hebben hij / Nee wij hebben hij niet.4. Bezoek jij het stad?
Ja ik bezoek het / Nee ik bezoek het niet.5. kunnen jullie mij jullie huis kopen?
Nee wij kunnen het niet / Ja wij kunnen het.6. Mag…Read More
-
1. Maken jullie jullie huiswerk? – Ja, we maken het.
2. Kan jij fietsen? – Ja, ik kan het.
3. Kan jij mij helpen? – Ja, ik kan het.
4. Hebben jullie de boeken? – Ja, wij hebben ze.
5. Kook jij het avondeten? – Ja, ik kook het.
6. Kan jij dit huis kopen? – Nee, ik kan het niet.
7. Draag jij jouw hemd? – Nee, ik draag het niet.
8. Kan jij vissen? –…Read More -
1. zie jij het kantoor? Ik zie het
2. kan ik slapen? je kan het
3. Bellen jullie het hotel? wij bellen het niet
4. Kennen wij drinken? jullie kennen het
5. Vertellen zij het verhaal? zij vertellen het niet
6. kan hij betaal? hij kan het niet
7. eet zij het vlees? zij eet het
8. kan jij lopen? ik kan het
9. Vinden jullie het strand leuk? Wij vind…Read More -
1.Hoor jij de muziek? – Nee, ik hoor het niet.
2.Vindt zij de tas? – Nee, ze vindt hem niet.
3.Breng jij het boek? – Nee, ik breng het niet.
4.Kook jij de aardappelen? – Nee, ik kook ze niet.
5.Lees jij de krant? – Nee, ik lees het niet.
6.Eet hij de appel? – Nee, hij eet hem niet.
7.Schrijf jij de brief? – Nee, ik schrijf hem niet.
8.Koopt zij de…Read More -
1. Heb jij het rijbewijs? Ja, ik heb het. Nee, ik heb het niet.
2. Zien jullie deze ezels? Ja, wij zien ze. Nee, wij zien ze niet.
3. Doen zij boodschappen? Ja, zij doen hem. Nee, zij doen hem niet.
4. Bak jij deze frikandel? Ja, ik bak hem. Nee, ik bak hem niet.
5. Kennen jullie het meisje? Ja, wij kennen haar. Nee, wij kennen haar niet.
6. Lees…Read More -
1. Ken jij dit gebouw? -> Ik ken het niet.
2. Luister jij naar de vogels? -> Ik luister naar ze.
3. Kan hij zwemmen? -> Hij kan het.
4. Willen wij zijn muur verven? -> Dat willen wij niet.
5. Maak jij de avondeten? -> Ik maak hem.
6. Rijdt hij het paard? -> Hij rijdt hem.
7. Bestel jij jouw fiets bij de winkel? -> Ik bestel hem niet bij de…Read More -
1. Heb jij het huis? Nee, ik heb het niet.
2. Kan hij dansen? Ja, hij kan het.
3. Breng jij jouw boek? Ja, ik breng het.
4. Heb je mijn telefoonnummer? Ja, ik heb het.
5. Koopt zij het potlood? Ja, zij koopt het.
6. Kan jij boodschappen doen? Nee, ik kan het niet.
7. Mag ik hier zingen? Ja, jij mag het.
8. Kunnen zij zwemmen? Nee, zij kunnen het…Read More -
1. Zeg jij het tegen hen?
Ja, ik zeg het straks.
2. Schrijf je het op?
Ja, ik schrijf het meteen op.
3. Doe je het liever morgen?
Ja, ik doe het liever morgen.
4. Ken jij het liedje?
Ja, ik ken het heel goed.
5. Vergeet je het niet?
Nee, ik vergeet het niet.
6. Snap je het nu?
Ja, ik snap het nu.
7. Geef je het aan mij?
Ja, ik geef het aan jou.
8.…Read More -
1. Koopt hij het bed? Nee, hij koopt het niet.
2. Wil jij het bed verplaatsen? Ik wil het niet.
3. Eten jullie ons eten? Nee, wij eten het niet.
4. Eet jij groentjes? Nee, ik eet hun niet.
5. Wilt u met mij dansen? Nee, ik wil het niet.
6. Heb je je haar geborsteld? Ik heb het gedaan
7. Kleur jij jouw haar? Nee, ik kleur het niet.
8. Kijk jij…Read More -
1. Speel je cricket? Ja, ik speel het.
2. Reis je Asia? Ja, ik reis het.
3. Drink je bier? Ja, ik drink het.
4. Schrijven jullie het boek? Ja, wij schrijven het.
5. Eet u het broodje? Ja, ik eet het.
6. Heb je dieren in jouw huis? Nee, ik heb ze niet.
7. Gaan zij diner? Nee, zij gaan het niet.
8. Bezoek hij zijn dorp? Nee, hij bezoekt het niet.
9.…Read More -
1. Wassen ze de fruitjes? Ja, dat doen ze / Nee, dat doen ze niet.
2. Kunt u werken? Ja, ik kan het / Nee, dat kan ik niet.
3. Mag ik hier parkeren? Ja, je mag het / Nee, jij mag het niet.
4. Hebben jullie het geld? Ja, wij hebben het / Nee, wij hebben het niet.
5. Kookt zij een lekkere pasta? Ja, dat kan zij / Nee, dat kan zij niet.
6. Heeft u…Read More -
1. Heb jij het boek? Ja, ik heb het.
2. Krijgt ze het ontbijt? Ja, ze krijgt het.
3. Bezoeken jullie het museum? Ja, wij bezoeken het.
4. Leer ik Nederlands? Ja, je leert het.
5. Bestel je het cadeau? Ja, ik bestel het.
6. Kun je fietsen? Nee, ik kan het niet.
7. Gaan jullie naar het feest? Nee, wij gaan het niet.
8. Koopt u het huis? Nee, ik koop…Read More -
wil je het licht uitdoen? Ja, ik wil het uitdoen.
Eet jij brood? Nee, ik eet het niet.
Borstel jij je haar? Nee, ik borstel het niet.
Kun je snel rennen? Ja, ik kan het snel.
Zie je het bord? Nee, ik zie het niet.
Mogen wij eten? Ja, wij mogen het.
Lees je mijn boek? Nee, ik lees het niet.
Wil je mij helpen? Ja, ik wil het.
Betaal je het diner?…Read More -
1. Open jij dit raam? Ja, ik open het.
2. Koop zij het papier? Ja, ze koopt het.
3. Leest hij dat boek? Ja, hij leest het.
4. Begrijpen jullie het spel? Ja, we begrijpen het.
5. Hoor jij het nieuws? Ja, ik hoor het.
6. Ruiken jullie het eten? Nee, we ruiken het niet.
7. Gebruikt zij het mes? Nee, ze gebruikt het niet.
8. Ziet hij dat huis? Nee,…Read More -
1. Schrijf jij het verhaal? Ja, ik schrijf het.
2. Stuur je het resultaat door? Ja, ik stuur het door.
3. Gebruiken jullie het instrument? Ja, we gebruiken het.
4. Zie jij het verschil? Ja, ik zie het niet.
5. Weet jij het proces?Ja, ik weet het.
6. Maken zij het project? Ja, zij maken het niet.
7. Lezen zij het nieuws? Ja, zij lezen het niet.
8.…Read More -
1. Zie jij de eenden? Ja, ik zie ze
2. Help jij Henk? Ja, ik help hem
3. Kan jij zwemmen? Ja, ik kan het
4. Wil jij huiswerk maken? Ja, ik wil het
5. Ken jij haar? Ja, ik ken haar
6. Koop jij de laptop? Nee, ik koop het niet
7. Kijk jij de film? Nee, ik kijk het niet
8. Begrijp jij de man? Nee, ik begrijp hem niet
9. Hoor jij het geluid? Nee, ik…Read More -
1. Vind je het bedrijf? -Ja, ik vind het.
2. Betalen jullie voor het bed? -Nee, wij betalen het niet.
3. Heb jij het beroep? -Nee, ik heb het niet.
4. Voel jij je been? -Nee, ik voel het niet.
5. Tekent hij het contract? -Ja, hij tekent het.
6. Koopt David het schilderij? -Ja, hij koopt het.
7. Heb jij het menu? -Ja, ik heb het.
8. Bezoeken jullie…Read More -
1. Hoort jij de muziek? Ja, ik hoor het.
2. Ruik jij de bloemen? Ja, ik ruik ze.
3. Voel jij de wind? Ja, ik voel hem.
4. Proef jij het eten? Ja, ik proef het.
5. Lees jij het boek? Ja, ik lees het.
6. Broer, mag ik met je spelen? Ja, het mag!
7. Kunnen we pizza bestellen? Ja, het kan!
8. Rijd jij een fiets? Nee, ik kan niet.
9. Zie jij mijn…Read More -
1. Belt jij jouw vriend? Ja, ik bel hem.
2. Maakt u het eten? Ja, ik mak het.
3. Heb jij de auto? Ja, ik heb hem.
4. Lees jij het boek? Ja, ik lees het.
5. Zie jij het kasteel? Ja, ik zie het.
6. Schrift u de brief? Ja, ik schrijf hem.
7. Ziet hij hem vrienden? Nee, hij ziet hen niet.
8. Rijdt zij haar auto? Nee, zij rijdt hem niet.
9. Kan jij…Read More -
1. Zie jij dat huis? Ja, ik zie het.
2. Drink jij het bier? Ja, ik drink het.
3. Belt hij dat bedrijf? Nee, hij belt het niet.
4. Kan jij zwemmen? Nee, ik kan het niet.
5. Maakt hij het huiswerk? Ja, hij maakt het.
6. Koop jij het product? Ja. ik koop het.
7. Zal ik het diner eten? Ja, jij kunt het eten.
8. Wil hij autorijden? Nee, hij wil het…Read More -
1.Zie jij jouw zus op kantoor? Nee, ik zie haar op de kantoor niet.
2. Kook jij de pasta? Ja, ik kook hem.
3. Drink jij de warme chocoladamelk? Nee, ik drink hem niet.
4. Lees jij het boek? Ja, Ik lees het.
5.Betall jij de rekening? Nee, ik betaal hem niet.
6.Heb jij de auto? Nee, ik heb hem niet.
7.Koop jij de krant? Ja, ik koop hem.
8.Kan zij…Read More -
Recept A: FW + WW + HET
1. Kan hij vroeg opstaan? Ja, hij kan het.
2. Zullen jullie geld aan hen lenen? Ja, wij zullen het.
3. Heeft hij een betrouwbaar bewijs? Ja, hij heeft het.
4. Zie je het dorp? Ja, ik zie het.
5. Willen wij in het weekend over het nieuwe boek praten? Ja, wij willen het.
Recept B: FW + WW + HET + NIET
1. Moet ze elke dag haar…Read More -
1. Heb jij jouw huiswerk met je mee? -> Ja, ik heb het (met me mee).
2. Zie jij dit meisje? -> Ja, ik zie haar.
3. Wil hij het huis kopen? -> Ja, hij wil het.
4. Speel zij met de kinderen -> Ja, zij speelt met ze.
5. Weet jij het kantoor van Jenny? -> Ja, ik weet het.
6. Kan jij vliegen? -> Nee, ik kan het niet.
7. Heb jij het spel? -> Nee, dat…Read More -
1. Heb je dat potlood? Nee, ik heb het niet.
2. Heeft hij mijn boek? Ja, hij heeft het.
3. Kun jij zwemmen? Ik kan het.
4. Heb je mijn jas? Nee, ik heb hem niet.
5. Heeft zij haar sleutels? Ja, zij heeft ze.
6. Ken jij dit liedje? Ja, ik ken het.
7. Hebben jullie onze uitnodiging gekregen? Nee, wij hebben die niet gekregen.
8. Heb jij mijn bril…Read More -
Recept A
1. Heb jij mijn water? Ik heb het.
2. Verkoop jij de blauwe auto? Ik verkoop hem.
3. Ziet hij mijn boek? Hij ziet het.
4. Hebben jullie onze hond? Wij hebben hem.
5. Ken jij haar telefoonnummer? Ik ken het.Recept B
6. Kennen jullie het meisje? Wij kennen haar niet.
7. Heb jij onze sleutels? Ik heb ze niet.
8. Kan zij zwemmen? Zij kan…Read More -
1. Drink jij mijn sap? Nee, ik drink het niet.
2. Ziet hij de vogels? Ja, hij ziet ze.
3. Kennen jullie het meisje? Wij kennen haar niet.
4. Heb jij de auto? Ik heb hem niet.
5. Waar is mijn bril? Ik weet het niet.
6. Hebben jullie mijn pennen? Wij hebben ze niet.
7. Maak jij het huis schoon ? Ja, ik maak het schoon.
8. Kan je het boek geven? Ja,…Read More -
Recept A
1. Heb je het potlood? Ja, ik heb het.
2. Kun je tot tien tellen in het Russisch? Ja, ik kan het.
3. Heeft Pieter het adres? Ja, hij heeft het.
4. Kunnen wij op de deur kloppen? Ja, jullie kunnen het.
5. Bewonder je het kunstwerk? Ja, ik bewonder het.Recept B
1. Maak je het lawaai? Ik maak het niet.
2. Zie je het paleis? Ik zie het…Read More -
Recept A
1. Heb je mijn doek? Ja, ik heb het.
2. Kunnen jullie Nederlands leren? Wij kunnen het.
3. Kan jij fietsten? Ik kan het.
4. Heb jij het rijbewijs? Ik heb het.
5. Kan jij Engels spreken? Ik kan het.
Recept B
1. Maai jij het gras? Ik maai het nog niet.
2. Kunnen de honden blaffen? Ze kunnen het niet.
3. Heb je het antwoord? Ik heb het…Read More -
Recept A
1. Heb je het huis? Ja, ik heb het.
2. Kan jij zwemmen? Ja, ik kan het.
3. Eet jij het vlees? Ja, ik eet het.
4. Kan jij analyseren? Ja, ik kan het.
5. Kan jij lezen? Ja, ik kan het.
Recept B
1. Heb jij het boek? Nee, ik heb het niet.
2. Geef jij het feest? Nee, ik geef het niet.
3. Zie jij het gezicht? Nee, ik zie het niet.
4. Kan jij…Read More -
1. Begrijp jij de Franse taal? Ja, ik kan hem.
2. Wil jij morgen het ontbijt voor me maken? Nee, ik wil het niet.
3. Kun jij dat adres opschrijven? Ja, ik kan het.
4. Moeten de motorrijders het helm dragen? Ja, zij moeten het.
5. Kun jij het e-mail sturen? Ne, ik kan het niet.
6. Koop jij deze planten? Nee, wij kopen ze niet.
7. Kun jij haar auto…Read More -
Recept A:
1. Wil je het ijs? Ik wil het.
2. Kennen jullie het kind? Wij kennen hem.
3. Zwemt hij in het meer? Hij zwemt in het.
4. Hebt u het meubel? Ik heb het.
5. Lees ik het menu? Jij leest het.
Recept B:
1. Zie jij mijn huis? Ik zie het niet.
2. Hoor jij het feest? Ik hoor het niet.
3. Woont zij in het dorp? Zij woont in het niet.
4. Eten wij…Read More -
Recept A
1. Koop je het boek? Ja, ik koop het.
2. Zie je de man? Ja, ik zie hem.
3. Bezoeken jullie het dorp? Ja, wij bezoeken het.
4. Ken jij het antwoord? Ja, ik ken het.
5. Eet jij het ei? Ja, ik eet het.Recept B
1. Ken jij het idee? Nee, ik ken het niet.
2. Spreek je het Nederlands? Nee, ik ken het niet.
3. Drinken wij het bier? Nee, wij…Read More -
Recept A
1. Vind je de film leuk? Ik vind hem leuk.
2. Hebben jullie mijn boek? Wij hebben het.
3. Ziet hij jouw portemonnee? Hij ziet het.
4. Neem je de telefoon op? Ik neem hem op.
5. Rijd je in deze auto? Ik rijd hem.ReceptB
6. Vind je de film leuk? Ik vind hem leuk niet.
7. Hebben jullie mijn boek? Wij hebben het niet.
8. Ziet hij jouw…Read More
- Load More Posts
2. de film
5. better: Ik betaal ervoor.
7. Ken jij hem? Ja, ik ken hem.
9. Better: Jullie mogen het niet.
10. ..naar jullie docent? …..naar hem.