1. Hij heeft dat schilderij niet.
2. Wij komen dit weekend niet.
3. Ik zie die sleutels niet.

1. Ik heb die auto niet
2. Ik heb dit boek niet
3. Ik houd niet van deze winter.

1. Jullie hebben deze auto niet.
2. Wij hebben dit huis niet.
3. Ik koop die tas niet.

Ik lees dat boek niet.
Ze speelt dat spel niet.
We koken dat gerecht niet.

1. Ik koop deze bank niet.
2. Hij eet deze gerechten niet.
3. Jij onthoudt dit liedje niet.

1. Zij schilderen deze kamer niet.
2. Jij kijkt die film niet.
3. Wij kopen die bloemen niet.

1. Ik drink deze wijn niet.
2. Zij willen die fiets niet.
3. Wij lezen deze boeken niet

1. Ik eet die taart niet.
2. We kopen dat huis niet.
3. Je hebt deze jas niet.

2..niet naar die stad.

1. Hij rijdt deze auto niet.
2. Jullie lezen die boeken niet.
3. Wij kijken deze film niet.

Ik lees dit boek niet.
Zij kopen deze fruit niet.
Jij maakt die hemden niet.

1. Ik heb die sterke punten niet.
2. Hij geeft deze les niet
3. Zij willen deze dokter niet.

1. Zij draagt deze tas niet.
2. Jij leent die pen niet.
3. Zij kopen dit huis niet.

1. Ik bel die man niet.
2. Zij koopt deze rok niet.
3. Wij dragen dit uniform niet.

1. Ik lees die krant niet.
2. Zij drinkt deze thee niet.
3. Hij draagt deze schoenen niet.

1. Ik bel die man niet.
2. Zij koopt deze rok niet.
3. Jij draagt dit uniform niet.

Hij kopt dit huis niet.
Wij proberen dat restaurant niet.
Ik kijk deze filmen niet.

3. dit

2. deze biertjes

1. Ik drink deze koffie niet.
2. Je gebruikt deze pen niet.
3. Ik heb die auto niet.

1. Hij gebruikt deze tandenborstel niet.
2. Jullie huren die fietsen niet.
3. Wij bouwen dit huis niet.

1. Wij zien dit uitzicht niet.
2. Ik versta dat woord niet.
3. Zij vindt die muziek niet leuk.

1. Pieter eet het broodje niet.
2. Ik heb mijn auto niet.
3 De opa rijdt de fiets niet.

1. Ik heb dat blad niet.
2. Wij doen deze reis niet.
3. Hij gebruikt dit potlood niet.

1. We willen deze honden niet.
2. Jullie zien die muzikaal niet.
3. Ik bezoek deze kringloopwinkel niet.

1. Hij kopt dat huis niet
2. Wij kopen deze auto niet
3. Je hebt deze cursus niet

1 Ik zie die kinderen niet.
2 Jij hebt die schonen niet.
3 Hij heeft dat huis niet.

1.Ik heb de auto niet.
2.Pieter heeft deze appartement niet.
3.Wij willen die bloemen niet.

1. Ik heb deze kleur niet.
2. Wij hebben die meubels niet.
3. Hij heeft dat boek niet.

1. ik doe die oefening niet.
2. Jullie kennen die vrouw niet
3. zij voert dat paard niet.

1 Zij leest dat boek niet
2 Ik wil deze pizza niet
3 Ik werk in dat gebouw niet

1. Ik hoor die vogel niet.
2. Mijn grootouders kopen deze auto niet.
3. Ik heb deze fiets niet.

1. Je spreekt deze taal niet.
2. Maria schrift dit gedicht niet.
3. Ik maak die taart niet.

Ik heb dat boek niet

Zij hebben die boot niet

Wij uitlaten die hond niet

1. Ik heb dat liedje niet
2. Die radio hebben we niet thuis.
3. Ik kom die dag niet

Ik wil deze jas niet
Wij schrijven dat boek niet
Je danst dit lied niet

1. Ik heb deze boek niet.
2. Wij hebben die cursussen niet.
3. Ze kijken die films niet.

1. Ik heb die boek niet.
2. Zij heeft dat huis niet.
3. Jullie hebben deze auto niet.

1. Ik koop dat gebouw niet
2. Zij kookt dit eten niet
3. Jullie weten dit nummer niet

1. Ik rijd die fiets niet.
2. Zij draagt deze sjaal niet.
3. Het kind heeft dat boek niet.

Je maakt de opdrachten niet.
Ik schrijf de antwoorden niet.
We schonen het huisje niet.

Mijn vriend eet die oude kaas niet.
Jouw vader rijdt deze auto niet.
Zijn trein vertrekt van dit station niet.

1. Ik ken die mannen niet
2. Je rijdt deze auto niet
3. Ik gebruik deze lepel niet

Ik heb deze pen niet
Ik lees die krant niet
Ik drink die koffie niet

1- Ik zie dat huis niet.
2- Je verkoopt die trui niet.
3- We kopen deze sope niet.

1. Ik lees dat boek niet.
2. Jullie zitten die stoelen niet.
3. Mijn kat eet die maaltijd niet.

1. Ik heb dit telefoonnummer niet.
2. Zij schrijft die krant niet.
3. Je speelt dat gokspel niet.

1. Zij ziet deze film niet.
2. Ik kan dit huiswerk niet.
3. Ze zwemmen in die rivier niet.

1. Zij neemt die bus niet
2. Wij openen deze ramen niet
3. Hij vertelt dat verhaal niet

1. Wij willen deze tafel niet.
2 Hij bestuurt die auto niet.
3 Ik lees dat boek niet.

Ik heb deze snack voor iedereen niet.
Ik heb dit boek niet.
Hij ziet die sleutels niet.

1. Ik heb die schoenen niet.
2. Zij heeft deze telefoon niet.
3. Jij leest dit boek niet.

1. Ik zie dit glas niet.
2. Je geeft deze pen niet.
3. Wij gebruiken deze tabel niet.

1. Zij heeft deze schoenen niet.
2. Ik heb dit boek niet.
3. Wij hebben die auto niet.

1. Ik eet dat broodje niet.
2. Ze verkopen deze pen niet.
3. Ik heb dit horloge niet

1. Ik heb dit boek niet
2. Zij draagt die rok niet
3. Hij kent deze man niet

1. Ik eet die vogel niet.
2. Je hebt deze schoenen niet.
3. Hij verkoopt deze bank niet.

1. Hij heeft dat boek niet.
2. Zij koopt deze plant niet.
3. Ik eet dat broodje niet.

1. Ik koop dat huis niet.
2. Wij bezitten deze auto niet.
3. Jij spreekt deze taal niet.

1. Ik heb deze pen niet.
2. Hij drinkt dit drankje niet
3. Wij rijden deze fietsen niet.

1. Wij willen deze stoel niet.
2 Hij rijdt die motorfiets niet.
3 Ik lees die krant niet.

1. Hij wil deze tafel niet.
2 Ze koopt die pen niet.
3 Ik kook dat gerecht niet.

1. Jij hebt dit boek niet.
2. Zij heeft deze kleren niet.
3. Wij hebben die auto niet.

1- Ik heb de taart niet.
2- Ze hebben het boek niet.
3- Ze draagt het shirt niet.

8.
8.1-Ik heb deze OLED scherm niet
8.2-Wij hebben dat graf niet
8.3-Jullie hebben die mat niet

1. Ik schrijf deze bril niet.
2. Wij kijken die film niet.
3. Hij eet dat ontbijt niet.

1 ik gebruik die laptop niet
2 zij schrijft dat boek niet
3 wij kijken deze documentaire niet

1. Ik draag deze jurk niet.
2. Hij repareert die fiets niet.
3. Zij kent deze man niet.

1. Hij neemt die boeken niet.
2. Ze belt die man niet.
3. Ik weet dat pad niet.

1. Ik lees die boeken niet.
2. Ik heb deze pen niet.
3. Ik zie dat huis niet.

1. Ik steel dat geld niet
2. Hij rijdt deze paarden niet
3. Jullie kopen die dieren niet

1. Hij kijkt deze filmniet
2. Wij willen deze opdracht niet
3. Ik weet deze buurt niet

1. Wij kopen dit huis niet.
2. Ik neem onze telefoon niet
3. Ik drink dat melk niet.

1. Hij kent deze man niet.
2. Je zegt dit woord niet.
3. Jullie stoppen die auto’s niet.

1. Hij heeft deze auto niet
2. Henk heeft dat diploma niet
3. Wij hebben deze pen niet

1. Ik koop dit boek niet.
2. Ik confirm dat resultaat niet.
3. Zij eet deze taart niet.

1. Ik zing dit lied niet.
2. Ze eet dit gerecht niet.
3. We doen deze taak niet.

1. Ik ken die vrouw niet.
2. Wij betalen deze rekening niet.
3. De schoonmaakster maakt deze verdieping niet schoon.

1. Ik schilder dit schilderij niet.
2. Wij bakken deze taart niet.
3. Zij kookt dit eten niet.

1. Wij nemen dat boek niet.
2. Ik begin deze route niet.
3. Kinderen spelen dat spel niet.

1.Ik kijk deze film niet.
2.Ik lees dit boek niet.
3.Zij rijdt die auto niet.

1. We zien deze bergen niet.
2. Ik heb dat boek niet.
3. Hij kent deze mannen niet.

1. Wij kopen deze boeken niet
2. Hij heeft dit boek niet
3. Zij ziet die man niet

1. Tina eet deze taart niet
2. Luise heeft dit huis niet
3. Ik ken die vrouw niet

1. Ik ken dit meisje niet.
2. Zij ziet deze auto niet.
3. Jij leest dat boek niet.

1. Ik roep deze naam niet.
2. Hij tekent deze tekening niet.
3. Wij eten deze pasta niet.

1. Ik lees dat boek niet.
2. Hij neemt deze trein niet.
3. Ik rijd die auto niet.

1. Ik zie die vogel niet.
2. Je hebt dat boek niet.
3. Zij heeft deze pennen niet.

1. Wij eten die maaltijd niet.
2. Ik bel dit kantoor niet.
3. Zij schrijft deze brief niet.

1. Ik heb die koptelefoon niet.
2. Hij geeft dit advies niet.
3. Wij nemen die taarten niet.

1. Ik heb deze boeken niet.
2. Hij gebruikt die auto niet.
3. Zij zwemt dit zwembad niet.

1. Je koopt deze auto niet.
2. Jullie brengen dit biertjes niet.
2. Ik huur dat appartement niet.

1. Wij hebben deze foto’s niet.
2. Jullie kopen die tafel niet.
3. Ik maak die soep niet.

1. Ik lees dit boek niet.
2. Hij kent die man niet.
3. Zij pakt deze tas niet.

1. Ik maak dat ontbiet niet.
2. Mariska eet die soup niet.
3. Wij zien deze hond niet.