1. Welke auto rijden wij niet?
2. Welk konijn kiezen jullie niet?
3. Welke talen spreek ik niet?

1. Welk tijdschrift leest ze niet?
2. Welke auto rijd je niet?
3. Welke bier vind je niet lekker?

1. Welke auto koop je niet?
2. Welk paard rijdt u niet?
3. Welke tas brengen jullie niet?

1. Welke soep kook je niet?
2. Welk antwoord weten we niet?
3. Welk cadeau wil je niet?

1. Welke dagen ben ik niet op school?
2. Hoeveel studenten zitten niet in de klas?
3. Welke muziek luister jij niet?

1. Welk fruit eet jij niet?
2. Welke stad zien jullie niet?
3. Welke cadeau kies jij niet?

1. welk drank wilt je niet
2. welk eten eet je niet
3. Welke film kijkt zij niet?

1. Welke auto heb je niet?
2. Welke schoonheid draagt ze niet?
3. Welke groenten hebben we niet?

Wat voor fruit eet…

Hij rijdt vannacht niet.
Ik wil niet dik zijn.
Ik kan niet interessant + WW
Ik houd niet van grijs.
mooie bloem
donkere tas
lekkere pasta
lekkere koffie
volle bus
fijne dag
liggen niet op een bank
buiten het huis
..niet aan de muur.
Jij kijkt niet naar jouw hond.
Jullie eten jullie/je brood niet.
dat huiswerk
Jij kijkt niet naar die man.
deze…Read More

3. Uit welk land kom je niet?

2. Naar/In welk land reist…

1. Welk horloge heeft hij niet?
2. Welk huis bouwen wij niet?
3. Welke auto koopt ze niet?

Waar slapen de katten niet?
Wanneer komen de bussen niet?
Wie drinkt de thee niet?

1. Op welke fiets rijd je niet?
2. Welke collega’s ken je niet?
3. Welke lessen volg je niet?

1. Welke tas draagt zij niet?
2. Welk boek leent hij niet?
3. Welke fiets rijd jij niet?

1. Welke boeken heb je niet?
2. Welke krant lees je niet?
3. Welk kartje heeft hij niet?

1. Welke dagen werk jij niet?
2. Welke taal spreekt zij niet?
3. Welke landen bezoekt hij niet?

Welke steden reis je niet.
Welke taal spreek jij niet.
Welke docent ken jij niet.

Wat voor/Welke alcoholische drankjes drink je niet?

3. Bij welke winkels kopen jullie niet(s)?

Met/in welke auto..

1. Welke kranten heb jij niet?
2. Welk antwoord weet jij niet?
3. Welke plant wil jij niet?

1. Welke machine gebruiken wij niet?
2. Welk appartement kies je niet?
3. Welke koekjes eet je niet?

1. Welk boek lezen jullie niet?
2. Welk huis willen wij niet hebben?
3. Welke groenten eet hij niet?

1. Welke koffie drink je niet?
2. Welke tafel kopen jullie niet?
3. Welk huis huur je niet?

1. Welk spel speel jij niet?
2. Welke informatie heb je niet?
3. Welke films koop je niet?

1. Wat voor soort relatie wil je niet?
2. Welke hond vindt hij niet leuk?
3. Hoeveel pennen hebben we niet?

1. Welke boeken hebben jullie niet?
2. Welke landen reis je niet?
3. Welke bus neem je niet?

1 Welke auto rijd je niet?
2 Waar eten jullie niet?
3 Welke landen bezoek jij niet?

1.In welk bed lig jij niet?
2.Welke auto rijd jij niet?
3.Welk boek lees jij niet?

1. Welke hamburger eet jij niet?
2. Welke auto koop jij niet?
3. Welke jurk draagt zij niet?

1. Welk boek schrijf jij niet?
2. Welk auto hebben wij niet?
3. Welke vis koken jij niet?

1 Welke auto rijd jij niet?
2 Met wie vlieg je niet?
3 Welke laptop mag ik gebruiken niet?

1. Welke jurk heb je niet?
2. Welke weg neem je niet?
3. Naar welk restaurant ga je niet?

Welk huis is hun niet?

Welke film kijken jullie niet?

Welke hond bent jou niet?

1. Welke boek koop ij niet?
2. Hoeveel suiker eet hij niet?
3. Welke maaltijd leuk hij niet?

1. Welk type computer gebruikt u niet?
2. Welke kleur vind je niet mooi?
3. Waarom lees je dat boek niet?

Welke broek draag je niet?
Welk vlees eet jij niet?
Welke bloemen wil je niet?

1. Welke auto hebt u niet?
2. Welk huis heeft hij niet?
3. Welk jasje heeft ze niet?

1. Welke auto heb je niet?
2. Welk huis hebben jullie niet?
3. Welke jurk draagt zij niet?

1. Welke fiets heeft hij niet?
2. Welk gebouw kopen jullie niet?
3. Welke muur schilder hij niet?

1. Welk brood willen jullie niet?
2. Welke chocolades kopen wij niet?
3. Welke fleurs gooien zij niet?

Welke kleuren zie je niet?
Welke parken bezoeken zij niet?
Welke pizza eten we niet?

Welke kranten leest hij niet?
Hoeveel films zien jullie niet?
In welke stad woon jij niet?

1. Welke kleur heeft uw overhemd niet ?
2. Welk land ga je dit weekend niet ?
3. Welke zinnen begrijp je niet ?

Welk boek heb ik niet?
Welke kaart heeft hij niet?
Welke auto hebben wij niet?

1- Welke talen spreek je niet?
2- Welke auto koop je niet?
3- Welk huis zien wij niet?

1. Naar welke school gaat ze niet?
2. Welk probleem zie je niet?
3. Welk fruit vind jij niet lekker?

1. Welke kranten lees je niet?
2. Welk brood eet zij niet?
3. Welk sap drinken jullie niet?

1. Welke tafel maak jij niet?
2. Welke bus nemen jullie niet?
3. Welke bloem wil zij niet?

1. Welke jurk draag je niet?
2. Welk brood eten jullie niet?
3. Welke computer werkt niet?

1. Welke maaltijden eet jij niet?
2 Welke landen bezoek jij niet?
3 Welke films kijk je niet?

1. Welk fruit eet jij niet?
2. Welke stad zien jullie niet?
3. Welke auto heb je niet?

1. Welk boek lees je niet?
2. Welke dieren zie je niet?
3. Welk huiswerk maak je niet?

1. Welke kleur heeft de hond niet?
2. Welke dag kom je niet?
3. Waarom ga je niet?

1. Welke hemd wil je niet?
2. Welke kleuren zie je niet?
3. Welk huis heeft het niet?

1. Welk vlees eet jij niet?
2. Welke taal leert jij niet?
3. Welke kleuren vindt zij niet?

1. Welke krant leest hij niet?
2. Welk boek koopt ze niet?
3. Hoeveel fruit eet jij niet?

1. Welk huis verkoop je niet?
2. Welke vaas wil je niet?
3. Welke tractor repareer je niet?

1. Welke landen geweest jij niet?
2. Welke pen koop jij niet?
3. Welk broodje eet jij niet?

1. Welke huiswerk doe je niet?
2. Welke groenten eet je niet?
3. Welke taken heb je niet op je nieuwe werk?

1. Welke taal spreek jij niet?
2. Welke film kijk jij niet?
3. Welke dag kom jij niet?

1. Welke taal spreek jij niet?
2. Hoe veel dagen werken jullie niet?
3. Welk boek leest hij niet?

1- Welke trui draag je niet?
2- Welke auto rijd je niet?
3- Wat huis kopen wij niet?

1. Welk eten kook jij niet?
2. Hoeveel boeken heb jij niet?
3. Welke film kijk jij niet?

1- welke weg gaat niet naar Amsterdam?
2- Welke auto werkt niet?
3- Welk voedsel eet je niet?

11.
11.1-Welk videospel hebben jullie niet?
11.2-Welke film kijken wij niet?
11.3-Welke pizza eet jij niet?

1. Hoeveel boek leest hij niet?
2. Welke film kijk je niet?
3. Welke jurk draagt zij niet?

1 welke dag werk ik niet?
2 welk snoepje wilt hij niet?
3 welke spelen hebben jullie niet?

1.Welke dag sport je niet?
2.Welk eten koken zij niet?
3.Welke kleding draagt zij niet?

1. Welke film kijk ik niet?
2. Waarom krijgt ze deze bloemen niet?
3. Wiens jurk draag ik niet?

1. Welk boek leest ik niet?
2. Welke vriend zien wij niet?
3. Welk broodje maken jullie niet?

1. Welke kleur heb ik niet?
2. Met welk speelgoed speelt hij niet?
3. Welke vissen eet ik niet?
4. Hoeveel muggen dood je niet?

1. Welke kamer zoekt u niet?
2. Welke persoon bel je niet?
3. Hoe veel kats hebben jullie niet?

1. Welk dier heeft u niet?
2. Welk concert gaan jullie niet?
3. Welk kanaal roei jij niet?

1. Welke film kijken wij niet?
2. Welke stad bezoek je niet?
3. Welke taal praat u niet?

1. Waarom loopt hij daar niet?
2. Welke drank heb je niet?
3. Hoeveel appels heb je niet?

1. Welke informatie ken je niet?
2. Welk land bezoeken wij niet?
3. Welk materiaal ontvang je niet?

1. Welke kranten leest hij niet?
2. Welke groenten eet je niet?
3. Welke sporten doet ze niet?

1. Welk bier drink je niet?
2. Welke sport vind je niet leuk?
3. Wat voor eten eet je niet?

1. Welke dag spelen ze niet?
2. Welke bus neemt hij niet?
3. Welk eten eet zij niet?

1. Welke auto rijd je niet?
2. Welke oplegger was je niet?
3. Welke woorden begrijpt hij niet?

1. Welke taal spreek jij niet?
2. Welke pen heeft hij niet?
3. Welke auto hebben wij niet?

1. Welk boek vind je niet?
2. Welke thee drinkt hij niet?
3. Welke groenten eet zij niet?

1. Welke boeken koopt hij niet?
2. Welke stranden ken jij niet?
3. Welke bergen noemde jij niet?

1. Welke tafel kies jij niet?
2. Welk boek lees jij niet?
2. Welke bomen zie jij niet?

1. Welke collega zie je niet?
2. Welk huis wonen jullie niet?
3. Welke auto koopt hij niet?

1. Welk huis heb je niet?
2. Welke kat geef je de melk niet?
3. Welke auto rijd je niet?

1. Welk eten eet jij niet?
2. Welke sport maakt hij niet?
3. Naar welk land reis je niet?

1. Welke tafel heeft hij niet?
2. Welk huis zien jullie niet?
3. Welke borden heb jij niet?

1. Welke frisdranken heb je niet?
2. Welk ticket hebben ze niet?
3. Welke krant leest Maria niet?

1. Welk broodje eet jij niet?
2. Welke wasmachine kopen wij niet?
3. Welk lied zingt zij niet?

1. Welke soep eet jij niet?
2. Welke auto heeft hij niet?
3. Welk huis heb je niet?

1. Welke sleutel hebben zij niet?
2. Welk restaurant bezoek je niet?
3. Welke film kijkt u niet?

1.Welk huis heeft zij niet?
2. Welke jurk koop jij niet?
3. Welke dieren zie je niet?

1. Welke film kijkt zij niet?
2. Welk boek lees ik niet?
3. Welke kamer zitten jullie niet?

1. Welke stad woon jij niet?
2. Welke man heeft jij niet?
3. Welk film zien jullie niet?