1. Wanneer rijden de bussen niet?
2. Waarom zingt de vogel niet?
3. Wie bezoekt de buren niet?

1. Wanneer vertrekken de treinen niet?
2. Waarom gebeurde de vergadering niet?
3. Waarom groeien de bloemen niet?

1. Wanneer rent het paard niet?
2. Wat is het menu niet?
3. Waarom koopt het huis niet?

Waarom zingen de kinderen niet?
Waarom stopt de muziek niet?
Wanneer schijnt de zon niet?

1. Waarom rijdt die bus niet?
2. Wanneer openen de winkels niet?
3. Waarom werkt de computer niet?

1. Wie opent de deur niet?
2. Waarom lees jij de krant niet?
3. Wanneer slaapt de kat niet?

1. Wat eten de kinderen niet?
2. Wanneer slaap je niet?
3. Welke boeken lees je niet?

1…is de winkel niet open?

(3…naartoe)

3..drink jij het water niet?

1. Waarom vertrekt de bus niet?
2. Waarom loopt de man niet?
3. Waarom krijgen wij het water niet?

Waar slapen de katten niet?
Wanneer komen de bussen niet?
Wie drinkt de thee niet?

1. Wanneer gaat de bel niet?
2. Waarom vertrekt de trein niet?
3. Wie draagt de tas niet?

1. Waarom spelen de kinderen niet?
2. Waarom zingen de vogels niet?
3. Hoe vaak werkt de laptop niet?

1. Wie kopen deze tas niet?
2. Waarom vertrekt de trein niet?
3. Wat eet de kat niet?

1. Wanneer rijden de bussen niet?
2. Waarom sluit de deur niet?
3. Wanneer openen de winkels niet?

Wie leest het boek niet.
Waarom start de auto niet.
Waarom werkt de geldmaat niet

..de winkels niets?
..bakkerij niets?

1. Waarom open het kantoor niet?
2. Waarom loopt het meisje niet?
3. Waarom komen de studenten niet?

1. Waarom begint de wedstrijd niet?
2. Wie ziet de dieren niet?
3. Wat eten de kinderen niet?

1. Welke dagen rijdt de trein niet?
2. Waarom horen ze de muziek niet?
3. Wat zegt de vos niet?

1. Wanneer vertrekt de trein niet?
2. Hoelang duurt de reis niet?
3. Waarom werken jullie niet?

1. Wat leren de kinderen niet?
2. Wanneer lopen de paarden niet?
3. Wie eet de botterham niet?

1. Waarom bezoeken de dokters haar niet?
2. Waarom slaapt de uil niet?
3. Waar rent de jongen niet?

1. Waarom rijden de bussen niet?
2. Hoelang werkt Victor niet?
3. Wie komt het feest niet?

1 Wanner kommen de bussen niet?
2 Wanner open de winkels niet?
3 Hoe rijdt de jongen niet?

1.Wanneer werken de mensen niet?
2.Waarom maken je de pasta niet?
3.Wie vinden het speelgoed niet?

1. Wanneer vliegt het vliegtuig niet?
2. Wanneer slapen de katten niet?
3. Wanneer rijden de bussen niet?

1. waarom brandt de kachel niet?
2. Waneer werken de TV niet?
3. Waarom spelen het meisje niet?

1 Waarom vertrek de bus niet?
2 Wanneer is de winkel niet open?
3 Hoe ver kan ik niet gaan?

1. Waarom eet je het vlees niet?
2. Waarom vliegt de vogel niet?
3. Waarom doet zij de afwas niet?

1. Wie eet die lasagne niet?
2. Waarom blaft de hond niet?
3. Waarom stopt de auto niet?

Waarom rijdt de fiets niet?

Wanner nemen de bus niet

Hoe groot bent het paard niet?

1. Wanneer vertrekt het vliegtuig niet?
2. Waarom hebben we die tafel niet gekocht?
3. Waarom koken we niet bij jou thuis?

Wanneer gaat de telefoon niet?
Waarom schrijven pennen niet?
Waar eet de kat niet?

1. Waarom vertrekt de trein niet?
2. Waarom werkt de auto niet?
3. Wat zegt de radio niet?

1. Waarom rijdt de auto niet?
2. Wat wil het kind niet?
3. Wanneer rijden de autos niet?

1. Waarom werkt de telefoon niet?
2. Wat doet die koelkast niet?
3. Waar vindt het Café niet?

Hoe koken deze oliebollen niet?
Waarom spelt mijn team niet?
Wie gebruikt de tassen niet?

Waarom studeren de studenten niet?
Waarom vertrekt het vliegtuig niet?
Wanneer komen het personeel niet?

1. Waarom maak je je huiswerk niet ?
2. Waarom vertrekt de trein niet ?
3. Wat doen de kinderen niet ?

Wanneer stopt de bus niet?
Waarom vertrekt het schip niet?
Waar staat het boek niet?

1- Waar wonen jullie niet?
2- Hoe maak jij de soep niet?
3- Wanneer stel je de vragen niet?

1. Waarom repareer je je auto niet?
2. Wat betekent je naam niet?
3. Waarom schrijf je je achternaam niet?

1. Waarom gaat de auto niet?
2. Waar slaapt de hond niet?
3. Wat verkoopt de handelaar niet?

1. Waar gaat de bus niet?
2. Wat verkoopt de winkel niet?
3. Wanneer werkt het kantoor niet?

1. Waar stopt de trein niet?
2. Waarom helpt jouw collega niet?
3. Waarom komt de buurman niet?

1. Wanneer sluiten de winkels niet?
2. Waarom eet de hond niet?
3. Waar bereikt het nieuws niet?

1. Wanneer gaat de bel niet?
2. Waarom vertrekt de trein niet?
3. Wie draagt de tas niet?

1. Waarom groeit de boom niet?
2. Waarom werkt de koffiemachine niet?
3. Waar bestaat die regel niet?

1. Welke kleur heeft de hond niet?
2. Welke dag kom je niet?
3. Waarom ga je niet?

1. Wat is het dier niet?
2. Wie is de student niet?
3. Wanneer kook je de maaltijd niet?

1. Waarom neemt de bus niet?
2. Waarom schoon je de auto niet?
3. Wie komt het feest niet?

1. Waarom rijdt de trein niet
2. Wanneer sluit de supermarkt niet
3. Waar stopt de bus niet

1. Wanneer werken de machines niet?
2. Wie eet de kaas niet?
3. Wanneer rijdt de bus niet?

1. Waar stopt de trein niet?
2. Wat eet de kat niet?
3. Waarom zingt de vogel niet?

1. Waarom rijden de bussen niet?
2. Waarom werkt de computer niet?
3. Waar gaat de trein niet?

1. Wanneer sluit de markt niet?
2. Waarom rijdt de auto niet?
3. Waar komt de bus niet?

1, Wie draagt dat pak niet?
2. Hoe lang is die zomervakantie niet?
3. Hoe vaak zijn Nederlandse lessen niet?

1- Wat eten de honden niet?
2- Wie maakt de soep niet?
3- Wanneer rijdt de auto niet?

1. Waar rijdt de bus niet?
2. Wat lezen de studenten niet?
3. Wie doet het huiswerk niet?

Wanneer spreekt ze niet?
Waar rijd je niet?
Wanneer zijn de winkels niet open?

10.
10.1-Waneer bezoeken de teams niet
10.2-Waarom zijn de gasten hier niet?
10.3-Waneer rijden de bussen niet?

1. Waarom vertrekt de trein niet?
2. Wie brengt het boek niet?
3. Wat kook jij niet?

1 wie drinkt bier niet?
2 waarom werkt de auto niet?
3 waarom speelt de muziek niet?

1. Waarom komt de collega niet?
2. Wat eet het meisje niet?
3. Wie koopt het boek niet?

1. Wat eet de hond niet?
2. Wanneer sluit het kantoor niet?
3. Waarom vliegt de vogel niet?

1. Hoelang duurt de les niet?
2. Hoe vaak vertrekt de trein niet?
3. Hoeveel kost een broodje niet?

1. Hoe vaak slaapt de hond niet?
2. waarom rennen de ganzen niet?
3. Wanneer spelen de kinderen niet?

Hoelang weet je Fraans langue niet?
Waar eten jullie vandaag niet?
Wanneer staat de boek niet?

1. Wat brengen mijn collega’s niet?
2. Waar lopen de hondjes niet?
3. Wat vindt de familie niet?

1. Wanneer slaapt de hond niet?
2. Waarom snijdt de mes niet?
3. Wanneer huilt het kind niet?

1. Waar werken de machines niet?
2. Wie bedient de liften niet?
3. Wanneer groeien de bloemen niet?

1. Wanneer belt de arts niet?
2. Waarom begint de les niet?
3. Waarom studeren de studenten niet?

1. Waar slaapt de familie niet?
2. Wanneer eten de katten niet?
3. Wanneer werkt de winkel niet?

1. Waarom is de winkel niet gesloten?
2. Waar gaat het vliegtuig niet heen?
3. Wie zingt het lied niet?

1. Wat eet jouw kind niet?
2. Waarom vertrekt de bus niet?
3. Waar gaat de man niet?

1. Waarom vliegt het vliegtuig niet?
2. Waarom speelt de wedstrijd niet?
3. Wie schrijft de oefeningen niet?

1. Wanneer fietsen de kinderen niet?
2. Wanneer spelen de kinderen niet?
3. Wanneer slapen de kinderen niet?

1.Wat eet de hond niet?
2.Wanneer rijden de bus niet?
3.Waarom krijgen de bloemen niet?

1. Wie koopt de pen niet?
2. Wie heeft mijn boek niet?
3. Wie koopt de pen niet?

1. Wie rijdt de auto niet?
2. Wat eet haar hond niet?
3. Wanneer vertrekken de treinen niet?

1. Wie heeft de sleutels niet?
2. Wat eet het meisje niet?
3. Wie is jouw broer niet?

1. Waar breng je de vrienden niet?
2. Wanneer neem je de auto niet?
3. Hoe laat maakt hij deze meubels niet?

1. Waarom komt de trein niet?
2. Wie ontwikkelen de software niet?
3. Hoe vaak werkt de machine niet?

1. Wie lezen de krant niet?
2. Wat eten de hond niet?
3. Wie heeft pennen niet?

1. Wat drinken de mannen niet?
2. Waar zingen de vogels niet?
3. Wanneer schijnt de zon niet?

1. Waar gaan de eenden niet?
2. Wie gebruikt deze glazen niet?
3. Waarom vragen deze mensen niet?

1. Waarom lezen de boeken niet?
2. Wanneer gaan deze bussen niet?
3. Wat eten de katten niet?

1. Waarom eten de studenten niet?
2. Wanneer komt de bezorger niet?
3. Wat vraagt de man niet?

1. Wanneer eten de kinderen niet?
2. Met Wie spreekt het meisje niet?
3. Waarom koop jij de broek niet?

1. Hoe rijden de auto’s niet?
2. Wanneer rijdt de bus niet?
3. Waarom werkt de machine niet?

1. Waarom kopen de fiets niet?
2. Waneer drinken de bieren niet?
3. Wat spelen de kinderen niet?