1. Waarom slapt hij niet?
2. Wat eet jij niet?
3. Wanneer werken wij niet?

1. Waarom wil jij niet?
2. Waarom lees jij niet?
3. Wanneer komt hij niet?

1. Waarom eten wij niet?
2. Waar ga jij niet?
3. Wat kopen jullie niet?

1. Waarom wil je niet?
2. Waar gaan we niet?
3. Waarom eet ze niet?

1. Wie ken jij niet?
2. Hoe loopt hij niet?
3. Wat drinken jullie niet?

1. Waarom doe jij boodschappen niet?
2. Waarom gaan jullie niet?
3. Wat eet zij niet?

1. Waarom ga je niet?
2. Waar komen we niet?
3. Wanner praten je niet?

1. Waarom lopen we niet?
2. hoe weet je dit niet?
3. Waar hebben we goed antwoord niet?

2..fietst…

(1..naartoe)

2.(..naartoe)

1. Waarom eet je niet?
2. Wat lees je niet?
3. Wanneer kom je niet?

Waar reis je niet?
Wat doe je niet?
Wie ken je niet?

1. Wat doe je niet?
2. Waarom kom je niet?
3. Waarom dansen jullie niet?

1. Wat kookt zij niet?
2. Waarom rijdt hij niet?
3. Wie belt jij niet?

1. Wanneer werk jij niet?
2. Waarom eten jullie niet?
3. Waarom praat jij niet?

1. Wie mis jij niet?
2. Wat eet jij niet?
3. Waarom slaap jij niet?

Wanneer spreekt hij niet.
Wie ontmoet jij niet.
Waar slaapt zij niet.

1…wij het/dat niet?
2..wil jij niet + WW?

1. Waar werk je niet?
2. Wat eet je niet?
3. Wie ken je niet?

1. Waarom kom je niet?
2. Wie belt hem niet?
3. Waar gaat hij niet?

1. Waarom kennen jullie ze niet?
2. Wat kan je niet eten?
3. Wanneer kunnen jullie niet?

1. Wat kan jij niet doen?
2. Wat kan je niet drinken?
3. Waar blijf jij niet?

1. Waarom ga je niet?
2. Wat krijgen jullie niet?
3. Wie kent jou niet?

1. Waarom staat hij daar niet?
2. Hoelang ga je nu niet naar je werk?
3. Welke auto wil hij niet?

1. Waarom drinken ze niet?
2. Hoelang werk je niet?
3. Wanneer werk ik niet?

1 Hoe gaat het niet?
2 Wat zie jij niet?
3 Welke films kijk jij niet?

1.Waarom loop jij niet?
2.Wanneer zeggen jullie niet?
3.Wat draag jij niet?

1. Wat eet zij niet?
2. Wat drinken jullie niet?
3. Wat kookt hij niet?

1. Waarom kom je niet?
2. wat zegt zij niet?
3. waarom stopt het?

1 Waarom kom jij niet?
2 Wanneer spreek jij niet?
3 Met wie afspraak ik niet?

1.Waarom werk jij niet?
2.Wat drinken jullie niet?
3.Waarom begrijp je ze niet?

1. Wat kan Theo niet?
2. Waarom ziet hij niet?
3. Waarom eet zij niet?

Wat eet jij niet?

Waarom komen jullie niet?

Wie kent jij niet?

1. Waar ga je niet heen?
2. Wanneer gaan we niet uit?
3. Waarom kende je hem niet?

Waarom ga je niet?
Wat eten jullie niet?
Met wie dans jij niet?

1. Wat kun je niet doen?
2. Waarom spreekt hij niet?
3. Waar ga jij niet heen?

1. Wat doe je niet?
2. Wanneer eten jullie niet?
3. Hoe slaapt zij niet?

1. Wat wil je eet niet?
2. Waarom hij komt niet?
3. Met wie gaan jullie niet?

1. Waar gaat hij niet?
2. Wat brengen zij niet?
3. Waarom praten jullie niet?

Wat zijn we niet?
Hoe vaak ga ik niet?
Wanneer zijn jullie niet?

Wat eet het kind niet?
Wie bezoekt hem niet?
Waarom slaapt hij niet?

1. Waarom werk je niet ?
2. Wat begrijp je niet ?
3. Waarom kom je dit weekend niet ?

Wanneer werkt hij niet?
Waar feesten ze niet?
Wat willen ze niet?

1- Hoe laat is de trein niet?
2- Wat kan het niet?
3- Wanneer maken jullie niet?

1. Waar woon jij niet?
2. Wat heeft ze niet?
3. Waarom lees je het boek vandaag niet?

1. Waarom speelt zij niet?
2. Wat eet jij niet?
3. Wie kent hij niet?

1. Waarom werk jij niet?
2. Wat lezen ze niet?
3. Wanneer slaapt hij niet?

1. Wat drinken jullie niet?
2. Wat krijg je niet?
3. Waar staat hij niet?

1 Wie begrijp jij niet?
2 Wat drink jij niet?
3 Waarom kook jij niet?

Wat eten jullie niet?
Wat kun je doen niet?
Waar ga jij niet?

1. Wat zie jij niet?
2. Waar werkt hij niet?
3. Waarom drinkt hij niet?

1. Wat heb je niet?
2. Waar woon je niet?
3. Waarom weten ze het niet?

1. Wat weet je niet?
2. Waar gaan zijn niet?
3. Wat eet zij niet?

1. Wat eet jij niet?
2. Waarom spelen ze niet?
3. Wanner werkt jij niet?

1. Waarom lees jij niet?
2. Wat eten jullie niet?
3. Waar fietst hij niet?

1. Wat kook hij niet?
2. Wat drink jij niet?
3. Wanneer zing je niet?

1. Wat eet jij niet?
2. Wat lees jij niet?
3. Waarom slaap jij niet?

1. Waarom kan je het huiswerk niet doen?
2. Waarom fiets je niet naar kantoor?
3. Wat kan jij niet?

1 Wie help jij niet?
2 Wat eet jij niet?
3 Waarom kook jij niet?

1. Hoe vaak werk jij niet?
2. Hoe lang ben ik niet?
3. Wanneer wonen jullie niet?

1- Wat drink jij niet?
2- Waarom kom jij niet?
3- Wanneer eet jij niet?

1. Waarom ga jij niet?
2. Wat kook jij niet?
3. Wanneer rijd jij niet?

1. Waar slaapt jij niet?
2. Wat eten ze niet?
3. Waar gaan ze niet?

9.
9.1-Wat eten jullie niet?
9.2-Wie ken je niet?
9.3-Waneer komen we niet?

1. Waarom komen jullie niet?
2. Wanneer fietst hij niet?
3. Wie help jij niet?

1 Wat eten jullie niet?
2 waarom werk jij niet?
3 wat tekent hij niet?

1. Waarom kom jij niet?
2. Wie bezoeken jullie niet?
3. Wat vertellen zij niet?

1. Wanneer werkt ze niet?
2. Waarom fiets je niet?
3. Wat weet je niet?

1. Waarom eten wij niet?
2. Wanneer komen jullie niet?
3. Hoeveel betaal ik niet?

1. Wanneer werk jij niet?
2. Hoe vaak douche jij niet?
3. waarom kom jij niet?

1. Waarom kom je (niet) voor het voetbal niet?
2. Wanneer kijken jullie de televisie niet?
3. Wat wil ons schrijf de opdracht niet?

1. Wat hoor ik niet?
2. Wat zie jij niet?
3. Waarom rijden wij niet?

1. Wie ken jij niet?
2. Wat kijkt hij niet?
3. Wat eten zij niet?

1. Wat willen jullie niet?
2. Wie wil dit niet?
3. Wat verwacht jij niet?

1. Waar werk jij niet?
2. Wat eten wij niet?
3. Wat leest hij niet?

1. Wanneer werk je niet?
2. Waarom reizen ze niet?
3. Wat kookt ze niet?

1. Wat doe je niet?
2. Waar slaap je niet?
3. Met wie doe je het niet?

1. Wat kook je niet?
2. Wat rijden jullie niet?
3. Waar ga ik niet?

1. Waarom rijd je niet?
2. Wat weet hij niet?
3. Waar gaan jullie niet?

1. Ik heb die pen niet.
2. Hij heeft die tafel niet.
3. Wij hebben deze auto niet.

1.Wat eet jij niet?
2.Waarom vindt leuk zij niet?
3.Wanneer slaapt hij niet?

1. Wat weet jij niet?
2. Wie zie ik niet?
3. Wanneer werk jij niet?

1. Wat koken jullie niet?
2. Waar ga jij niet?
3. Waarom slaap jij niet?

1. Waarom eet jij niet?
2. War heb jij niet?
3. Wie ken jij niet?

1. Wanneer werk jij niet?
2. Tot hoe laat ben je niet thuis?
3. Wie wil hij niet zien?

1. Waarom eet je niet?
2. Waar gaat hij niet?
3. Wanneer slaap jij niet?

1. Wie ben ik niet?
2. Wanneer slaap jij niet?
3. Wat heb jij niet?

1. Waar gaan jullie niet?
2. Met wie komen we niet?
3. Waarom helpt hij niet?

1. Wat neem jij niet?
2. Waarom stopt hij niet?
3. Wanneer praten zij niet?

1. Wanneer gaat hij niet?
2. Waarom eten we niet?
3. Wat lees jij niet?

1. Waar speel je niet?
2. Wie vind je niet leuk?
3. Wanneer werken jullie niet?

1.Waarom slaap jij niet?
2. Waarom komt hij niet?
3. Waarom ben jij niet?

1. Waar bezoek jij niet?
2. Waarom lachen jullie niet?
3. Wat begrijpen zij niet?

1. Waar fietsen jullie niet?
2. Waneer komen jullie neit?
3. Hoe ver wandels hij niet?