1. Ik heb geen rode jas
2. Zij heeft geen blauwe jurk
3. Wij hebben geen grote woonkamer

1. Ik ben geen oude man.
2. Ik heb geen zwarte fiets
3. Ik kook geen vers vlees
4. Ik heb geen kleine kinderen
5. Wij hebben geen grote tuin
6. Hij eet geen lekker broodje
7. Ze leest geen wetenschappelijk tijdschrift
8. Ik heb geen lelijke plant

1. Wij hebben geen geel auto.
2. Zij is geen vriendelijk meisje.
3. Ik wil geen groot auto.

1. Wij koken geen lekker eten.
2. Het is geen goed idee.
3. Ze is geen mooie vrouw.

1. Zij heeft geen groot bed.
2. Hij draagt geen zware tas.
3. Zij drinken geen koude dranken.

1. Ik rijd geen rode auto.
2. Wij hebben geen mooie bloemen.
3. Ze drinkt geen zuur sap.

1. Zij heeft geen goedkope schoenen.
2. Hij is geen vrije man.
3. Jij bent geen grappige jongen.

1. Ik heb geen lang boek
2. Zij gebruikt geen oude computer
3. We willen geen nieuwe kamer

1. Ik heb geen klaar huiswerk.
2. Jan leest geen dik boek.
3. Wij drinken geen warme koffie.

Ik heb geen kleine hond.
Hij ziet geen rode auto.
Ze horen geen luide muziek.

1. Jij hebt geen rode fiets.
2. Zij is geen gekwalificeerde verpleegster.
3. We eten geen rotte groenten.

1. Ik koop geen kleine fietsen.
2. Hij drinkt geen witte wijn.
3. Zij heeft geen grote tas.

1. Ik heb geen lang haar.
2. Zij heeft geen roze tas.
3. Hij is geen rijke man.

1. Jij bent geen luie man.
2. Zij is geen lelijk meisje.
3. Ik heb geen verse groenten.

Ik heb geen goede fiets.
Hij rijdt geen mooie auto.
Zij hebben geen informatieve boeken.

1. We zijn geen grote familie.
2. Ik ken geen nieuwe leraar.
3. Je hebt geen vrije tijd.

1. Hij is geen goede broer.
2. Wij zijn geen slechte mensen.
3. Zij heeft geen klein huis.

1. Pieter is geen goede leraar.
2. Jij maakt geen lekkere pasta.
3. Ik heb geen rode pen.

1. Hij wilt geen snelle auto.
2. Ik koop geen duur huis.
3. Hij heeft geen ideeën.

1. We krijgen geen duur brood.
2. Ik eet geen groene groenten.
3. Zij zingt geen vrolijke liedjes.

1. Zij hebben geen groot huis
2. Jullie hebben geen zwarte auto
3. De tuin heeft geen kleine plant

1.Ik heb geen hoge fles.
2.Wij drinken geen dure alcohol.
3.Pieter neemt geen donkere lamp.

1 Ik heb geen groot huis.
2 Zij koken geen lekker eten.
3 De auto’s hebben niet veel plaats.

1. Ik koop geen duur fruit.
2. Wij drinken geen slechte wijn.
3. Zij draagt geen kleurrijke kleding,

1. Ik ben geen lange vrouw.
2. Wij hebben geen kleine huisdieren.
3. Zij heeft geen mooie tuin.

1. Wij hebben geen witte kat
2. Zij heeft geen goede droom
3. Je hebt geen oude auto

1. Ik ben geen kleine vrouw.
2. Hij is geen lange man.
3. Jij bent geen grappige leraar.

1 Ik heb geen groot huis
2 Hij heeft geen vuil jas
3 Ik heb geen kleine broer

1. Ik ben geen dure paar schoenen.
2. Ze heeft geen kleine appartement.
3. Ze hebben geen grote koelkast.

1. Ik ben geen blonde vrouw
2. We hebben geen klein huis
3. Hij heeft geen witte auto

1. Je bent geen religieus persoon.
2. Anna heeft geen vers fruit.
3. Maria maakt geen lekker eten.

Ik heb geen rood jas

Hij heeft geen nieuwe auto

Julie hebben geen groot aardappelen

Ik heb geen dure jurk
Ze is geen sterk meisje
Wij hebben geen grote familie

1. Ik ben geen korte man.
2. Hij heeft geen grote auto.
3. Zij heeft geen klein huis.

1. Wij hebben geen suiker
2. Jullie zijn geen kleine meisjes
3. Ik ben geen lange vrouw

1. Wij hebben geen oude kaas.
2. Marta rijdt geen snelle auto.
3. Zij tekent geen mooie schilderijen.

Hij is geen goede man.
Wij rijden geen nieuwe fietsen.
Zij is geen professionele zangeres.

Ik ben geen stom meisje.
Wij eten geen zwarte olijven.
Mijn echtgenoot koopt geen vegetarisch eten.

1. Ik heb geen dure auto
2. Jij bent geen knappe man
3. Hij is geen slimme man

Ik drink geen hete soep.
Hij eet geen oude appel.
Wij hebben geen goed boek.

1. Ik ga vanavond niet.
2. Ze werkt morgen niet.
3. Mijn dochter sport vandaag niet.

1- Ik heb geen zwarte pen
2- Zij hebben geen grote tuin.
3- Hij is geen rijke man.

1. Ze hebben geen warme koffie.
2. Ik ben geen rustige vrouw.
3. Zij schrijft geen lange teksten.

1. Wij hebben geen snelle auto.
2. Zij leest geen lang boek.
3. Ik loop geen kort pad.

1. Wij hebben geen zwarte kat
2. Ze zijn geen goedkope bedrijf
3. Ze is geen beroemd meisje

1. Ik heb geen grote auto.
2 Hij heeft geen nieuwe fiets.
3 Zij heeft geen lang haar.

Wij hebben geen grote huis.
Ik heb geen blauwe auto.
Hij heeft geen rode jas.

1. Ik heb geen mooie schoenen.
2. Zij drinkt geen koud water.
3. Jij leest geen oude boeken.

1. Zij heeft geen blauwe ogen.
2. Ik ben geen lange vrouw.
3. Hij is geen slimme jongen.

1. Ik heb geen loopneus.
2. Het is geen slim dier.
3. Zij heeft geen grote auto.

1. Ik heb geen blauwe pen
2. Hij rijdt geen kleine auto
3. Zij leest geen grote krant

1. Jullie hebben geen kleine kinderen.
2. Hij is geen sympathieke man.
3. Ik heb geen oude auto.

1. Ik heb geen nieuwe auto.
2. Hij heeft geen grote tuin.
3. Ze heeft geen zwarte pen.

1. Ik ben geen slimme man.
2. Zij hebben geen blauwe auto.
3. Wij hebben geen goed boek.

1. Ik draag geen goedkope broeken.
2. Jullie zijn geen leuke mensen.
3. Wij hebben geen mooie vriendinnen.

1. Ik heb geen groot huis.
2. Jij bent geen zware sporten.
3. Wij hebben geen snelle auto.

1. Ik heb geen groot tuin.
2. Zij eet geen oude aardbeien.
3.Wij hebben geen groot raam.

1. Ik heb geen zwarte broek.
2. Hij heeft geen rode auto.
3. Zij hebben geen vriendelijke buurman.

1. Ik heb geen grote tafel
2. Hij heeft geen grote Auto
3. Ik loop geen grote afstanden.

1. Hij hebt geen blauwe auto.
2. Wij hebben geen groot huis.
3. Ik heb geen mooie werk.

3.
3.1-Ik ben geen gekke man
3.2-Zij heeft geen goede ideeën
3.3-U heeft geen geldig rijbewijs

1. Hij vraagt geen moeilijke vragen.
2. Je koopt geen verse groente.
3. Ik drink geen koud biertje.

1. ik heb geen witte kat
2. zij eten geen lekkere pasta
3. jij hebt geen mooi huis

1. Jij hebt geen zwarte auto.
2. Ik drink geen warme thee.
3.Zij kijkt geen mooie film.

1. Deze stad heeft geen mooie bibliotheek.
2. Ik schrijf geen interessante boeken.
3. Ze heeft geen vriendelijke collega’s

1. Wij hebben geen juiste antwoord.
2. Ik ben geen aardige man.
3. Zij is geen actieve vrouw.

1. Ik heb geen grijs haar
2. Zij hebben geen goede boeken
3. Er zijn geen nieuwe films

1. Zij zijn geen stoute kinderen
2. Het is geen koud eten
3. Deze winkel heeft geen dure kleding

1. Wij hebben geen groot huis.
2. Ik heb geen nieuw auto.
3. Zij heeft geen oud fiets.

1. Ik heb geen goedkoop overhemden.
2. Zij is geen kleine vrouw.
3. Wij hebben geen kleine auto’s.

1. Hij wacht geen langzame jongen.
2. Ik krijg geen zwaar doos.
3. Zij verkopen geen kapotte dingen.

1. Ze hebben geen nieuwe fiets
2. Jullie maken geen volle agenda
3. We huren geen klein appartement

1. Ik heb geen drukke agenda.
2. Jullie hebben geen nieuwe auto.
3. Je hebt geen belangrijke informatie.

1. Ze zijn geen gelukkige mensen.
2. Ze is geen Aziatische vrouw.
3. De kat is geen wild dier.

1. Ik heb geen snelle auto.
2. We zijn geen goede fietsers.
3. Het kind heeft geen lange vakantie.

1. Hij heeft geen grote kamer.
2. Wij kijken geen grappige film.
3. Ik schilder geen mooie schilderijen.

1. Zweden heeft geen sterk voetbalteam.
2. Het huis heeft geen grote kamer.
3. Deze website bevat geen correcte informatie.

1. Hij heeft geen kleine auto.
2. Zij heeft geen lange man.
3. Wij hebben geen belangrijk document.

1. Zij heeft geen grote auto.
2. Zij hebben geen stout kind.
3. Hij heeft geen mooie tuin

1. Ik heb geen saai boek.
2. Hij heeft geen grote tafel.
3. We hebben geen lelijk speelgoed.

1. Ik zie geen sterke man.
2. Hij heeft geen groene pen
3. Wij kopen geen kleine auto.

1. Hij heeft geen grote auto.
2. Wij pakken geen kleurrijke kleren.
3. Zij heeft geen kleine boeken.

1. Ik heb geen mooie katten.
2. Jullie hebben geen kleine kinderen.
3. Zij heeft geen lange pen.

1. Ik heb geen georganiseerde aantekeningen.
2. Zij geeft geen nuttig advies.
3. Wij schrijven geen belangrike brieven.

1. Ik drink geen sterk bier.
2. Hij heeft geen blauwe auto.
3. Zij hebben geen kleine kinderen.

1. Zij hebben geen slimme kinderen.
2. Ik kook geen lekkere maaltijd.
3. Je fietst geen dure fiets.

1. Ik geef geen warme koffie.
2. Jullie hebben geen kleine kinderen.
3. Hij is geen aardige buurman.

1. Ik heb geen kleine handen.
2. Wij zijn geen goede vrienden.
3. Hij is geen aardige man.

1. Ik heb geen grote auto.
2. Zij heeft geen duurzame fiets.
3. Hij heeft geen mooie tuin.

1. Ik kijk geen lange film.
2. Hij heeft geen duur kaartje.
3. Wij kopen geen goedkoop appartement.

1. Ik heb geen groene appels.
2. Hij heeft geen kleine jassen.
3. Zij heeft geen aardige vriendinnen.

1. Ik heb geen makkelijk werk.
2. Jullie hebben geen snelle auto.
3. Wij koken geen lekker diner.

1. Jij bent niet warm.
2. Wij drinken niet snel.
3. Jullie zijn niet mooi.