Dutch Course Eindhoven A2 Homework Answers Group

  • Public Group
  • 1 week, 1 day ago
  • 97

    Posts

  • 110

    Members

  • Dutchbook huiswerk:👍
    Boek. Pagina 114
    Opdracht 2
    Plaats jouw antwoorden hieronder:

    92 Comments
    • 1. Nee, ik zie haar niet.
      2. Ja, ik spreek met hem.
      3. Nee, ik ken hem nog niet.
      4. Nee, dit boek is niet van mij.
      5. Ik ga met hen naar de supermarket.
      6. Nee, deze auto is niet van hen.
      7. Ik heb het al gemaakt.
      8. Heb je hem gezien?
      9. Ik heb ze niet gezien.
      10. Nee, ik heb het niet.

    • 1. Nee, ik zie haar niet
      2. Ja, ik spreek met hem
      3. Nee, ik ken hem nog niet
      4. Nee, dit boek is niet van mij
      5. Ik ga met hen naar de supermarkt
      6. Nee, deze auto is niet van hen
      7. Ik heb het al gemaakt
      8. Heb je hem gezien?
      9. Ik heb ze niet gezien!
      10. Nee, ik heb het niet.

    • 1. Nee, ik zie haar niet
      2. Ja, ik spreek met hem
      3. Nee, ik ken hem nog niet
      4. Nee, dit boek is niet van mijn
      5. Ik ga met hen naar de supermarkt
      6. Nee, deze auto is niet van hen
      7. Ik heb het al gemaakt
      8. Heb je hem gezien?
      9. Ik heb ze niet gezien!
      10. Nee, ik heb het niet

    • 1. Zie jij Sanne? Nee, ik zie haar niet.
      2. Spreek jij met Michel? Ja, Ik spreek met hem.
      3. Ken jij mijn broer al? Nee, ik ken hem nog niet.
      4. Is dit boek van jou? Nee, dit boek is niet van mij.
      5. Ga jij met Sander en Pieter naar de supermarkt? Ik ga met hen naar de supermarkt.
      6. Is deze auto van de buren? Nee, deze auto is niet van hen.
      7.…Read More

    • 1. Nee, ik zie haar niet!
      2. Ja, ik spreek met hem.
      3. Nee, ik ken hem nog niet.
      4. Nee, dit boek is niet van mij.
      5. Ik ga met hen naar de supermarkt.
      6. Nee, deze auto is niet van hen.
      7. Ik heb het al gemaakt.
      8. Heb je hem gezien?
      9. Ik heb ze niet gezien.
      10. Nee, ik heb het niet.

    • 1. Nee, ik zie haar niet!
      2. Ja, ik spreek met hem.
      3. Nee, ik ken hem nog niet.
      4. Nee, dit boek is niet van mij.
      5. Ik ga met hen naar de supermarkt.
      6. Nee, deze auto is niet van hen.
      7. Ik heb het al gemaakt.
      8. Heb je hem gezien?
      9. Ik heb ze niet gezien.
      10. Nee, ik heb het niet.

    • 1. Nee, ik zie haar niet!
      2. Ja, ik spreek met hem.
      3. Nee, ik ken hem nog niet.
      4. Nee, dit boek is niet van mij.
      5. Ik ga met hen naar de supermarkt.
      6. Nee, deze auto is niet van hen.
      7. Ik heb het al gemaakt.
      8. Heb je hem gezien?
      9. Ik heb ze niet gezien.
      10. Nee, ik heb het niet.

    • 1. Zie jij Sanne? Nee, ik zie haar niet!
      2. Spreek jij met Michel? Ja, ik spreek met hem.
      3. Ken jij mijn broer al? Nee, ik ken hem nog niet.
      4. Is dit boek van jou? Nee, dit boek is niet van mij.
      5. Ga jij met Sander en Pieter naar de supermarkt? Ik ga met hen naar de supermarkt.
      6. Is deze auto van de buren? Nee, deze auto is niet van hen.
      7.…Read More

    • 1. Nee, ik zie haar niet
      2. Ja ik spreek met hem
      3. Nee, ik ken hem nog niet
      4. Nee dit boek is niet van mij
      5. Ik ga met hen naar de supermarkt
      6. Nee, deze auto is niet van hen
      7. Ik heb het al gemaakt
      8. Heb je hem gezien
      9. Ik heb ze niet gezien
      10. Nee, ik heb het niet.

    • 1. Zie jij Sanne? Nee, ik zie haar niet.
      2. Spreek jij met Michel? Ja, ik spreek met hem.
      3. Ken jij mijn broer al? Nee, ik ken hem nog niet.
      4. Is dit boek van jou? Nee, dit boek is niet van mij.
      5. Ga jij met Sander en Pieter naar de supermarkt? Ik ga met hen naar de supermarkt.
      6. Is deze auto van de buren? Nee, deze auto is niet van hen.
      7.…Read More

    • 1. Zie jij Sanne? Nee, Ik zie haar niet!
      2. Spreek jij met Michel? Ja, Ik spreek met hem.
      3. Ken jij mijn broer al? Nee, Ik ken hem nog niet.
      4. Is dit boek van jou? Nee, dit boek is niet van mij.
      5. Ga jij met Sander en Pieter naar de supermarkt? Ik ga met hen naar de supermarkt.
      6. Is deze auto van de buren? Nee, deze auto is niet van hen.
      7.…Read More

    • 1. Nee, ik zie haar niet!
      2. Ja, ik spreek met hem.
      3. Nee, ik ken hem nog niet.
      4. Nee, dit boek is niet van mij.
      5. Ik ga met hen naar de supermarkt.
      6. Nee, deze auto is niet van hen.
      7. Ik heb het al gemaakt.
      8. Heb je hem gezien?
      9. Ik heb ze niet gezien.
      10. Nee, ik heb het niet.

    • 1. Zie jij Sanne? Nee, Ik zie haar niet!
      2. Spreek jij met Michel? Ja, Ik spreek met hem.
      3. Ken jij mijn broer al? Nee, ik ken hem nog niet.
      4. Is dit boek van jou? Nee, dit boek is niet van mij.
      5. Ga jij met Sander en Pieter naar de supermarket? Ik ga met hen naar de supermarkt.
      6. Is deze auto van de buren? Nee, deze auto is niet van hen.
      7.…Read More

    • 1. Nee, ik zie haar niet!
      2. Ja, ik spreek met hem.
      3. Nee, ik ken hem nog niet.
      4. Nee, dit boek is niet van mij.
      5. Ik ga met hen naar de supermarkt.
      6. Nee, deze auto is niet van hen.
      7. Ik heb het al gemaakt.
      8. Heb je hem gezien?
      9. Ik heb ze niet gezien.
      10. Nee, ik heb het niet.

    • 1. Zie jij Sanne? Nee, ik zie haar niet.
      2. Spreek jij met Michel? Ja, ik spreek met hem.
      3. Ken jij mijn broer al? Nee, ik ken hem nog niet.
      4. Is dit boek van jou? Nee, dit boek is niet van mij.
      5. Ga jij met Sander en Pieter naar de supermarkt? Ik ga met hen naar de supermarkt.
      6. Is deze auto van de buren? Nee, deze auto is niet van hen.
      7.…Read More

    • 1. Zie jij Sanne? Nee, Ik zie haar niet!
      2. Spreek jij met Michel? Ja, Ik spreek met hem.
      3. Ken jij mijn broer al? Nee, ik ken hem nog niet.
      4. Is dit boek van jou? Nee, dit boek is niet van mij.
      5. Ga jij met Sander en Pieter naar de supermarket? Ik ga met hen naar de supermarkt.
      6. Is deze auto van de buren? Nee, deze auto is niet van hen.
      7.…Read More

    • 1. Nee, ik zie haar niet.
      2. Ja, ik spreek met hem.
      3. Nee, ik ken hem nog niet.
      4. Nee, dit boek is niet van mij.
      5. Ik ga met hen naar de supermarkt.
      6. Nee, deze auto is niet van hen.
      7. Ik heb het al gemaakt.
      8. Heb je hem gezien?
      9. Ik heb ze niet gezien.
      10. Nee, ik heb het niet.

    • 1. Nee, ik zie haar niet.
      2. Ja, ik spreek met hem.
      3. Nee, ik ken hem nog niet.
      4. Nee, dit boek is niet van mij.
      5. Ik ga met hen naar de supermarkt.
      6. Nee, deze auto is niet van hen.
      7. Ik heb het al gemaakt.
      8. Heb je hem gezien?
      9. Ik heb ze niet gezien.
      10. Nee, ik heb het niet.

    • 1. Nee, ik zie haar niet.
      2. Ja, ik speek met hem.
      3. Nee, ik ken hem nog niet.
      4. Nee, dit boek is niet van mij.
      5. Ik ga met hen naar de supermarkt.
      6. Nee, deze auto is niet van hen.
      7.Ik heb het al gemaakt.
      8. Heb je hem gezien?
      9. Ik heb ze niet gezien.
      10. Nee, ik heb het niet.

    • 1. Zie jij Sanne? Nee, ik zie haar niet!
      2. Spreek jij met Michel? Ja, ik spreek met hem.
      3. Ken jij mijn broer al? Nee, ik ken hem nog niet.
      4. Is dit boek van jou? Nee, dit boek is niet van mij.
      5. Ga jij met Sander en Pieter naar de supermarkt? Ik ga met hen naar de supermarkt.
      6. Is deze auto van de buren? Nee, deze auto is niet van hen.
      7.…Read More

    • 1. Nee, ik zie haar niet!
      2. Ja, Ik spreek met hem.
      3. Nee, ik ken hem nog niet.
      4. Nee, dit boek is niet van mij.
      5. Ik ga met hen naar de supermarkt.
      6. Nee, deze auto is niet van hen.
      7. Ik heb het al gemaakt.
      8. Heb je hem gezien?
      9. Ik heb ze niet gezien!
      10. Nee, ik heb het niet.

    • 1. Nee, ik zie haar niet.
      2. Ja, ik spreek met hem.
      3. Nee, ik ken hem nog niet.
      4. Nee, dit boek is niet van mij.
      5. Ik ga met hen naar de supermarkt.
      6. Nee, deze auto is niet van hen.
      7. Ik heb het al gemaakt.
      8. Heb je hem gezien?
      9. Ik heb ze niet gezien.
      10. Nee, ik heb het niet.

    • 1. Nee, ik zie haar niet.
      2. Ja, ik spreek met hem.
      3. Nee, ik ken hem nog niet.
      4. Nee, dit boek is niet van mij.
      5. Ik ga met hen naar de supermarkt.
      6. Nee, deze auto is niet van hen.
      7. Ik heb het al gemaakt.
      8. Heb je hem gezien?
      9. Ik heb ze niet gezien.
      10. Nee, ik heb het niet.

    • 1. Nee, ik zie haar niet.
      2. Ja, ik spreek met hem.
      3. Nee, ik ken hem nog niet.
      4. Nee, dit boek is niet van mij.
      5. Ik ga met hen naar de supermarkt.
      6. Nee, deze auto is niet van hen.
      7. Ik heb het al gemaakt.
      8. Heb je hem gezien?
      9. Ik heb ze niet gezien.
      10. Nee, ik heb het niet.

    • 1. Nee, ik zie haar niet.
      2. Ja, ik spreek met hem.
      3. Nee, ik ken hem nog niet.
      4. Nee, dit boek is niet van mij.
      5. Ik ga met hen naar de supermarkt.
      6. Nee, deze auto is niet van hen.
      7. Ik heb het al gemaakt.
      8. Heb je hem gezien?
      9. Ik heb ze niet gezien.
      10. Nee, ik heb het niet.

    • 1. Zie jij Sanne? Nee, Ik zie haar niet!
      2. Spreek jij met Michel? Ja, Ik spreek met hem.
      3. Ken jij mijn broer al? Nee, ik ken hem nog niet.
      4. Is dit boek van jou? Nee, dit boek is niet van mij.
      5. Ga jij met Sander en Pieter naar de supermarkt? Ik ga met hen naar de supermarkt.
      6. Is deze auto van de buren? Nee, deze auto is niet van hen.
      7.…Read More

    • 1. Zie jij Sanne? Ne, ik zie haar niet.
      2. Spreek jij met Michel? ja, ik spreek met hem.
      3. Ne, ik ken hem nog niet.
      4. nee, dit boek is niet van mij.
      5. Ik ga met hen naar de supermarkt.
      6. Nee, deze auto is niet van hen.
      7. Ik heb het al gemaakt.
      8. Heb je hem gezien?
      9 Ik heb ze niet gezien.
      10 Nee, ik heb het niet.

    • 1. Zie jij Sanne? Nee, ik zie haar niet!
      2. Spreek jij met Michel? Ja, ik spreek met hem.
      3. Ken jij mijn broer al? Nee, ik ken hem nog niet.
      4. Is dit boek van jou? Nee, dit boek is niet van mij.
      5. Ga jij met Sander en Pieter naar de supermarkt? Ik ga met hen naar de supermarkt.
      6. Is deze auto van de buren? Nee, deze auto is niet van hen.
      7.…Read More

    • 1. Nee, ik zie haar niet.
      2. Ja, ik spreek met hem.
      3. Nee, ik ken hem nog niet.
      4. Nee, dit boek is niet van mij.
      5. Ik ga met hen naar de supermarkt.
      6. Nee, deze auto is niet van hen.
      7. Ik heb het al gemaakt.
      8. Heb je hem gezien?
      9. Ik heb ze niet gezien.
      10. Nee, ik heb het niet.

    • 1. Zie jij Sanne? Nee, ik zie haar niet.
      2. Spreek jij met Michel? Ja, ik spreek met hem.
      3. Ken jij mijn broer al? Nee, ik ken hem nog niet.
      4. Is dit boek van jou? Nee, dit boek is niet van mij.
      5. Ga jij met Sander en Pieter naar de supermarkt? Ik ga met hen naar de supermarkt.
      6. Is deze auto van de buren? Nee, deze auto is niet van hen.
      7.…Read More

    • 1. Nee, ik zie haar niet.
      2. Ja, ik spreek met hem.
      3. Nee, ik ken hem nog niet.
      4. Nee, dit boek is niet van mij.
      5. Ik ga met hen naar de supermarkt.
      6. Nee, deze auto is niet van hen.
      7. Ik heb het al gemaakt.
      8. Heb je hem gezien?
      9. Ik heb ze niet gezien.
      10. Nee, ik heb het niet.

    • 1. Zie jij Sanne? Nee, ik zie haar niet!
      2. Spreek jij met Michel? Ja, ik spreek met hem
      3. Ken jij mijn broer al? Nee, ik ken hem nog niet.
      4. Is dit boek van jou? Nee, dit boek is niet van mij
      5. Ga jij met Sander en Pieter naar de supermarkt? Ik ga met hen naar de supermarkt.
      6. Is deze auto van de buren? Nee, deze auto is niet van hen
      7. Heb…Read More

    • 1. Zie jij Sanne? Nee, ik zie haar niet.
      2. Spreek jij met Michel? Ja, ik spreek met hem.
      3. Ken jij mijn broer al? Nee, ik ken hem nog niet.
      4. Is dit boek van jou? Nee, dit boek is niet van mij.
      5. Ga jij met Sander en Pieter naar de supermarkt? Ik ga met hen naar de supermarkt.
      6. Is deze auto van de buren? Nee, deze auto is niet van hen.
      7.…Read More

    • 1. Nee, ik zie haar niet.
      2. Ja, ik spreek met hem.
      3. Nee, ik ken hem nog niet.
      4. Nee, dit boek is niet van mij.
      5. Ik ga met hen naar de supermarkt.
      6. Nee, deze auto is niet van hen.
      7. Ik heb het al gemaakt.
      8. Heb je hem gezien?
      9. Ik heb ze niet gezien!
      10. Nee, ik heb het niet.

    • 1. Zie jij Sanne? Nee, ik zie haar niet.
      2. Spreek jij met Michel? Ja, ik spreek met hem.
      3. Ken jij mijn broer al? Nee, ik ken hem nog niet.
      4. Is dat boek van jou? Nee, dat boek is niet van mij.
      5. Ga jij met Sander en Pieter naar de supermarkt? Ik ga met hen naar de supermarkt.
      6. Is deze auto van de buren? Nee, deze auto is niet van hen.
      7.…Read More

    • 1. Zie jij Sanne? Nee, Ik zie haar niet!
      2. Spreek jij met Michel? Ja, Ik spreek met hem.
      3. Ken jij mijn broer al? Nee, ik ken hem nog niet.
      4. Is dit boek van jou? Nee, dit boek is niet van mij.
      5. Ga jij met Sander en Pieter naar de supermarkt? Ik ga met hen naar de supermarkt.
      6. Is deze auto van de buren? Nee, deze auto is niet van hen.
      7.…Read More

    • 1. Zie jij Sanne? Ik zie HAAR niet.
      2. Spreek jij met Michel? Ja, ik spreek met HEM
      3. Ken jij mijn broer al? Nee, ik ken HEM nog niet.
      4. Is dit boek van jou? Nee, dit boek is niet van ME.
      5. Ga jij met Sander en Pieter naar de supermarkt? Ik ga met HEN naar de supermarkt.
      6. Is deze auto van de buren? Nee, deze auto is niet van ZE.
      7. Heb je het…Read More

    • 1. Zie jij Sanne? Nee, ik zie haar niet.
      2. Spreek jij met Michel? Ja, ik spreek met hem.
      3. Ken jij mijn broer al? Nee, ik ken hem nog niet.
      4. Is dit boek van jou? Nee, dit boek is niet van mij.
      5. Ga jij met Sander en Pieter naar de supermarkt? Ik ga met hen naar de supermarkt.
      6. Is deze auto van de buren? Nee, deze auto is niet van hen/ze.
      7.…Read More

    • 1. Nee, ik zie haar niet
      2. Ja, ik spreek met hem
      3. Nee, ik ken hem nog niet
      4. Nee, dit boek is niet van mij
      5. Ik ga met hen naar de supermarkt
      6. Nee, deze auto is niet van hen
      7. Ik heb het al gemaakt
      8. Heb je hem gezien ?
      9. Ik heb ze niet gezien
      10. Nee, ik heb het niet

    • 1. Zie jij Sanne? Nee, ik zie haar niet.
      2. Spreek jij met Michel? Ja, ik spreek met hem.
      3. Ken jij mijn broer al? Nee, ik ken hem nog niet.
      4. Is dit boek van jou? Nee, dit boek is niet van mij.
      5. Ga jij met Sander en Pieter naar de supermarkt? Ik ga met hen naar de supermarkt.
      6. Is deze auto van de buren? Nee, deze auto is niet van hen.
      7.…Read More

    • 1. Zie jij Sanne? Ik zie haar niet
      2. Spreek jij met Michel? Ja, ik spreek met hem
      3. Ken jij mijn broer al? Nee, ik ken hem nog niet
      4. Is dit boek van jou? Nee, dit boek is niet van mij
      5. Ga jij met Sander en Pieter naar de supermarkt? Ik ga met hen naar de supermarkt
      6. Is deze auto van de buren? Nee, deze auto is niet van hen
      7. Heb je het…Read More

    • 1. Zie jij Sanne? Nee, ik zie haar niet.
      2. Spreek jij met Michel? Ja, Ik spreek met hem.
      3. Ken jij mijn broer al? Nee, ik ken hem nog niet.
      4. Is dit boek van jou? Nee, dit boek is niet van mij.
      5. Ga jij met Sander en Pieter naar de supermarkt? Ik ga met hen naar de supermarkt.
      6. Is deze auto van de buren? Nee, deze auto is niet van hen.
      7.…Read More

    • 1- Zie jij Sanne? Nee, ik zie haar niet
      2- Spreek jij met Michel? Ja, ik spreek met hem.
      3- Ken jij mijn broer al? Nee, ik ken hem nog niet
      4- Is dit boek van jou? Nee, dit boek is niet van mij.
      5- Ga jij met Sander en Pieter naar de supermarkt? Ik ga met hen naar de supermarkt
      6- Is deze auto van de buren? Nee, deze auto is niet van hen
      7- Heb je…Read More

    • 1. Zie jij Sanne? Nee, ik zie haar niet.
      2. Spreek jij met Michel? Ja, ik spreek met hem.
      3. Ken jij mijn broer al? Nee, ik ken hem nog niet.
      4. Is dit boek van jou? Nee, dit boek is niet van mij.
      5. Ga jij met Sander en Pieter naar de supermarkt? Ik ga met hen naar de supermarkt.
      6. Is deze auto van de buren? Nee, deze auto is niet van hen.
      7.…Read More

    • 1. Zie jij Sanne? Nee, ik zie haar niet.
      2. Spreek jij met Michel? Ja, Ik spreek met hem.
      3. Ken jij mijn broer al? Nee, ik ken hem nog niet.
      4. Is dit boek van jou? Nee, dit boek is niet van mij.
      5. Ga jij met Sander en Pieter naar de supermarkt? Ik ga met hen naar de supermarkt.
      6. Is deze auto van de buren? Nee, deze auto is niet van hen.
      7.…Read More

    • 1. Zie jij Sanne? Ik zie haar niet
      2. Spreek jij met Michel? Ja, ik spreek met hem
      3. Ken jij mijn broer al? Nee, ik ken hem nog niet
      4. Is dit boek van jou? Nee, dit boek is niet van mij
      5. Ga jij met Sander en Pieter naar de supermarkt? Ik ga met hen naar de supermarkt
      6. Is deze auto van de buren? Nee, deze auto is niet van hen
      7. Heb je het…Read More

    • 1. Zie jij Sanne? Nee, ik zie haar niet.
      2. Spreek jij met Michel? Ja, ik spreek met hem.
      3. Ken jij mijn broer al? Nee, ik ken hem nog niet.
      4. Is dit boek van jou? Nee, dit boek is niet van mij.
      5. Ga jij met Sander en Pieter naar de supermarkt? Ik ga met hen naar de supermarkt.
      6. Is deze auto van de buren? Nee, deze auto is niet van hen.
      7.…Read More

    • 1. Zie jij Sanne? Ik zie haar niet
      2. Spreek jij met Michel? Ja, ik spreek met hem
      3. Ken jij mijn broer al? Nee, ik ken hem nog niet
      4. Is dit boek van jou? Nee, dit boek is niet van mij
      5. Ga jij met Sander en Pieter naar de supermarkt? Ik ga met hen naar de supermarkt
      6. Is deze auto van de buren? Nee, deze auto is niet van hen
      7. Heb je het…Read More

    • 1. Zie jij Sanne? Ik zie haar niet
      2. Spreek jij met Michel? Ja, ik spreek met hem
      3. Ken jij mijn broer al? Nee, ik ken hem nog niet
      4. Is dit boek van jou? Nee, dit boek is niet van mij
      5. Ga jij met Sander en Pieter naar de supermarkt? Ik ga met hen naar de supermarkt
      6. Is deze auto van de buren? Nee, deze auto is niet van hen
      7. Heb je het…Read More

    • 1. Zie jij Sanne? Nee, ik zie haar niet.
      2. Spreek jij met Michel? Ja, ik spreek met hem.
      3. Ken jij mijn broer al? Nee, ik ken hem nog niet.
      4. Is dit boek van jou? Nee, dit boek is niet van mij.
      5. Ga jij met Sander en Pieter naar de supermarkt? Ik ga met hen naar de supermarkt.
      6. Is deze auto van de buren? Nee, deze auto is niet van hen.
      7.…Read More

    • 1. Zie jij Sanne? Nee, Ik zie haar niet
      2. Spreek jij met Michel? Ja, ik spreek met hem
      3. Ken jij mijn broer al? Nee, ik ken hem nog niet
      4. Is dit boek van jou? Nee, dit boek is niet van mij
      5. Ga jij met Sander en Pieter naar de supermarkt? Ik ga met hen naar de supermarkt
      6. Is deze auto van de buren? Nee, deze auto is niet van hen
      7. Heb je…Read More

    • 1. Zie jij Sanne? Nee, ik zie haar niet.
      2. Spreek jij met Michel? Ja, ik spreek met hem.
      3. Ken jij mijn broer al? Nee, ik ken hem nog niet.
      4. Is dit boek van jou? Nee, dit boek is niet van mij.
      5. Ga jij met Sander en Pieter naar de supermarkt? Ik ga met hen naar de supermarkt.
      6. Is deze auto van de buren? Nee, deze auto is niet van hen.
      7.…Read More

    • 1. Zie jij Sanne? Nee, ik zie haar niet.
      2. Spreek jij met Michel? Ja, Ik spreek met hem.
      3. Ken jij mijn broer al? Nee, ik ken hem nog niet.
      4. Is dit boek van jou? Nee, dit boek is niet van mij.
      5. Ga jij met Sander en Pieter naar de supermarkt? Ik ga met hen naar de supermarkt.
      6. Is deze auto van de buren? Nee, deze auto is niet van hen.
      7.…Read More

    • 1. Zie jij Sanne? Ik zie haar niet.
      2. Spreek jij met Michel? Ja, ik spreek met hem.
      3. Ken jij mijn broer al? Nee, ik ken hem nog niet.
      4. Is dit boek van jou? Nee, dit boek is niet van mij.
      5. Ga jij met Sander en Pieter naar de supermarkt? Ik ga met hen naar de supermarkt.
      6. Is deze auto van de buren? Nee, deze auto is niet van hen.
      7. Heb je…Read More

    • 1. Zie jij Sanne? Nee, ik zie haar niet.
      2. Spreek jij met Michel? Ja, Ik spreek met hem.
      3. Ken jij mijn broer al? Nee, ik ken hem nog niet.
      4. Is dit boek van jou? Nee, dit boek is niet van mij.
      5. Ga jij met Sander en Pieter naar de supermarkt? Ik ga met hen naar de supermarkt.
      6. Is deze auto van de buren? Nee, deze auto is niet van hen.
      7.…Read More

    • 1. Zie jij Sanne? Ik zie haar niet.
      2. Spreek jij met Michel? Ja, ik spreek met hem.
      3. Ken jij mijn broer al? Nee, ik ken hem nog niet.
      4. Is dit boek van jou? Nee, dit boek is niet van mij.
      5. Ga jij met Sander en Pieter naar de supermarkt? Ik ga met hen naar de supermarkt.
      6. Is deze auto van de buren? Nee, deze auto is niet van hen.
      7. Heb je…Read More

    • 1. Zie jij Sanne? Nee, ik zie haar niet.
      2. Spreek jij met Michel? Ja, Ik spreek met hem.
      3. Ken jij mijn broer al? Nee, ik ken hem nog niet.
      4. Is dit boek van jou? Nee, dit boek is niet van mij.
      5. Ga jij met Sander en Pieter naar de supermarkt? Ik ga met hen naar de supermarkt.
      6. Is deze auto van de buren? Nee, deze auto is niet van hen.
      7.…Read More

    • 1. Zie jij Sanne? Ik zie haar niet
      2. Spreek jij met Michel? Ja, ik spreek met hem
      3. Ken jij mijn broer al? Nee, ik ken hem nog niet
      4. Is dit boek van jou? Nee, dit boek is niet van mij
      5. Ga jij met Sander en Pieter naar de supermarkt? Ik ga met hen naar de supermarkt
      6. Is deze auto van de buren? Nee, deze auto is niet van hen
      7. Heb je het…Read More

    • 1. Zie jij Sanne? Ik zie haar niet.
      2. Spreek jij met Michel? Ja, ik spreek met hem.
      3. Ken jij mijn broer al? Nee, ik ken hem nog niet.
      4. Is dit boek van jou? Nee, dit boek is niet van mij.
      5. Ga jij met Sander en Pieter naar de supermarkt? Ik ga met hen naar de supermarkt.
      6. Is deze auto van de buren? Nee, deze auto is niet van hen.
      7. Heb je…Read More

    • 1 Zie jij Sanne? Nee, ik zie haar niet!
      2 Spreek jij met Michel? Ja, Ik spreek met hem
      3 Ken jij mijn broer al? Nee ik ken hem nog niet
      4 Is dit boek van jou? Nee dit boek is niet van mij
      5 Ga jij met Sander en Pieter naar de supermarkt? Ik ga met hen naar de supermarkt
      6 Is deze auto van de buren? Nee, deze auto is niet van hen
      7 Heb je het…Read More

    • 1. Zie jij Sanne? Ik zie haar niet
      2. Spreek jij met Michel? Ja, ik spreek met hem
      3. Ken jij mijn broer al? Nee, ik ken hem nog niet
      4. Is dit boek van jou? Nee, dit boek is niet van mij
      5. Ga jij met Sander en Pieter naar de supermarkt? Ik ga met hen naar de supermarkt
      6. Is deze auto van de buren? Nee, deze auto is niet van hen
      7. Heb je het…Read More

    • 1.
      1.1 Zie jij Sanne? Nee, Ik zie haar niet!
      1.2 Spreek jij met Michel? Ja, ik spreek met hem.
      1.3 Ken jij mijn broer al? Nee, ik ken hem nog niet.
      1.4 Is dit boek van jou? Nee, dit boek is niet van mij.
      1.5 Ga jij met Sander en Pieter naar de supermarkt? Ik ga met hen naar de supermarkt.
      1.6 Is deze auto van de buren? Nee, deze auto is niet…Read More

    • 1. Zie jij Sanne? Ik zie haar niet.
      2. Spreek jij met Michel? Ja, ik spreek met hem.
      3. Ken jij mijn broer al? Nee, ik ken hem nog niet.
      4. Is dit boek van jou? Nee, dit boek is niet van mij.
      5. Ga jij met Sander en Pieter naar de supermarkt? Ik ga met hen naar de supermarkt.
      6. Is deze auto van de buren? Nee, deze auto is niet van hen.
      7. Heb je…Read More

    • 1. Zie jij Sanne? Nee, ik zie haar niet!
      2. Spreek jij met Michel? Ja, ik spreek met hem.
      3. Ken jij mijn broer al? Nee, ik ken hem nog niet.
      4. Is dit boek van jou? Nee, dit boek is niet van mij.
      5. Ga jij met Sander en Pieter naar de supermarkt? Ik ga met hen naar de supermarkt.
      6. Is deze auto van de buren? Nee, deze auto is niet van hen.
      7.…Read More

    • 1. Zie jij Sanne? Nee, ik zie haar niet!
      2. Spreek jij met Michel? Ja, ik spreek met hem
      3. Ken jij mijn broer al? Nee, ik ken hem nog niet.
      4. Is dit boek van jou? Nee, dit boek is niet van mij
      5. Ga jij met Sander en Pieter naar de supermarkt? Ik ga met hen naar de supermarkt.
      6. Is deze auto van de buren? Nee, deze auto is niet van…Read More

    • 1. Zie jij Sanne? Nee, ik zie haar niet.
      2. Spreek jij met Michel? Ja, ik spreek met hem.
      3. Ken jij mijn broer al? Nee, ik ken hem nog niet.
      4. Is dit boek van jou? Nee, dit boek is niet van mij.
      5. Ga jij met Sander en Pieter naar de supermarkt? Ik ga met hen naar de supermarkt.
      6. Is deze auto van de buren? Nee, deze auto is niet van hen.
      7.…Read More

    • 1. Zie jij Sanne? Nee, ik zie haar niet.
      2. Spreek jij met Michel? Ja, ik spreek met hem.
      3. Ken jij mijn broer al? Nee, ik ken hem nog niet.
      4. Is dit boek van jou? Nee, dit boek is niet van mij.
      5. Ga jij met Pieter en Sander naar de supermarkt? Ik ga met hen naar de supermarkt.
      6. Is deze auto van de buren? Nee, deze auto is niet van hen.
      7.…Read More

    • 1. Zie jij Sanne? Nee, ik zie HAAR niet!
      2. Spreek jij met Michel? Ja, ik spreek met HEM
      3. Ken jij mijn broer al? Nee, ik ken HEM nog niet.
      4. Is dit boek van jou? Nee, dit boek is niet van MIJ
      5. Ga jij met Sander en Pieter naar de supermarkt? Ik ga met HEN naar de supermarkt.
      6. Is deze auto van de buren? Nee, deze auto is niet van HEN
      7. Heb…Read More

    • 1. Zie jij Sanne? Nee, ik zie haar niet.
      2. Spreek jij met Michel? Ja, ik spreek met hem.
      3. Ken jij mijn broer al? Nee, ik ken hem nog niet.
      4. Is dit boek van jou? Nee, dit boek is niet van mij.
      5. Ga jij met Sander en Pieter naar de supermarkt? Ik ga met hen/ze naar de supermarkt.
      6. Is deze auto van de buren? Nee, deze auto is niet van hen.
      7.…Read More

    • 1. zie jij Sanne? Nee, ik zie haar niet
      2. speek jij met Michel? Ja, ik spreek met hem
      3. ken jij mijn broer al? Nee, ik ken hem nog niet
      4. is dit boek van jou? Nee, dit boek is niet van mij
      5. ga jij met Sander and Pieter naar de supermarkt? Ik ga met ze/hen naar de supermarkt
      6. is deze auto van de buren? nee, deze auto is niet van hen
      7. heb…Read More

    • 1. Zie jij Sanne? Nee, ik zie haar niet.
      2. Spreek jij met Michel? Ja, Ik spreek met hem.
      3. Ken jij mijn broer al? Nee, ik ken hem nog niet.
      4. Is dit boek van jou? Nee, dit boek is niet van mij.
      5. Ga jij met Sander en Pieter naar de supermarkt? Ik ga met hen naar de supermarkt.
      6. Is deze auto van de buren? Nee, deze auto is niet van hen.
      7.…Read More

    • 1. Zie jij Sanne? Nee, ik zie haar niet!
      2. Spreek jij met Michet? Ka, ik spreek met hem.
      3. Ken jij mijn broer al? Nee, ik ken jem nog niet.
      4. Is dit boek van jou? Nee, dit boek is niet van mij.
      5. Ga jij met Sander en Pieter naar de supermarkt? Ik ga met hen naar de supermarkt.
      6. Is deze auto van de buern? Nee, deze auto is niet van hen.
      7.…Read More

    • 1. Zie jij Sanne? Nee, ik zie haar niet!
      2. Spreek jij met Michel? Ja, ik spreek met hem.
      3. Ken jij mijn broer al? Nee, ik ken hem nog niet.
      4. Is dit boek van jou? Nee, dit boek is niet van mij.
      5. Ga jij met Sander en Pieter naar de supermarkt? Ik ga met hen naar de supermarkt.
      6. Is deze auto van de buren? Nee, deze auto is niet van hen.
      7.…Read More

    • 1. Zie jij Sanne? Nee, ik zie haar niet
      2. Spreek jij met Michel? Ja, ik spreek met hem
      3. Ken jij mijn broer al? Nee, ik ken hem nog niet.
      4. Is dit boek van jou? Nee, dit boek is niet van mij
      5. Ga jij met Sander en Pieter naar de supermarkt? Ik ga met hen naar de supermarkt.
      6. Is deze auto van de buren? Nee, deze auto is niet van hen
      7. Heb je…Read More

    • 1. Zie jij Sanne? Nee, ik zie haar niet!
      2. Spreek jij met Michel? Ja, ik spreek met hem.
      3. Ken jij mijn broer al? Nee, ik ken hem nog niet.
      4. Is dit boek van jou? Nee, dit boek is niet van mij.
      5. Ga jij met Sander en Pieter naar de supermarkt? Ik ga met hen naar de supermarkt.
      6. Is deze auto van de buren? Nee, deze auto is niet van hen.
      7.…Read More

    • 1. Zie jij Sanne? Nee, ik zie haar niet!
      2. Spreek jij met Michel? Ja, ik spreek met hem.
      3. Ken jij mijn broer al? Nee, ik ken hem nog niet.
      4. Is dit boek van jou? Nee, dit boek is niet van mij.
      5. Ga jij met Sander en Pieter naar de supermarkt? Ik ga met hen naar de supermarkt.
      6. Is deze auto van de buren? Nee, deze auto is niet van hen.
      7.…Read More

    • 1. Zie jij Sanne? Nee, ik zie haar niet!
      2. Spreek jij met Michel? Ja, ik spreek met hem.
      3. Ken jij mijn broer al? Nee, ik ken hem nog niet.
      4. Is dit boek van jou? Nee, dit boek is niet van mij.
      5. Ga jij met Sander en Pieter naar de supermarkt? Ik ga met hen naar de supermarkt.
      6. Is deze auto van de buren? Nee, deze auto is niet van hen.
      7.…Read More

    • 1. Zie jij Sanne? Nee, ik zie haar niet!
      2. Spreek jij met Michel? Ja, ik spreek met hem.
      3. Ken jij mijn broer al? Nee, ik ken hem nog niet.
      4. Is dit boek van jou? Nee, dit boek is niet van mij.
      5. Ga jij met Sander en Pieter naar de supermarkt? Ik ga met hen/ze naar de supermarkt.
      6. Is deze auto van de buren? Nee, deze auto is niet van hen.
      7.…Read More

    • 1.Zie jij Sanne? Nee, Ik zie haar niet.
      2.Spreek jij met Michel? Ja, Ik spreek met hem.
      3.Ken jij mijn broer al? Nee, ik ken hem nog niet.
      4.Is dit boek van jou? Nee, dit boek is niet van mij/me.
      5.Ga jij met Sander en Pieter naar de supermarket? Ik ga met ze/hen.
      6.Is deze auto van de buren? Nee, deze auto is niet van ze/hen.
      7.Heb je het…Read More

    • 1. Zie jij Sanne? Nee, ik zie haar niet.
      2. Spreek jij met Michel? Ja, ik spreek met hem.
      3. Ken jij mijn broer al? Nee, ik ken hem nog niet.
      4. Is dit boek van jou? Nee, dit boek is niet van mij.
      5. Ga jij met Sander en Pieter naar de supermarket? Ik ga met hen naar de supermarkt.
      6. Is deze auto van de buren? Nee, deze auto is niet van hen.
      7.…Read More

    • 1. Zie jij Sanne? Nee, ik zie haar niet!
      2. Spreek jij met Michel? Ja, ik spreek met hem.
      3. Ken jij mijn broer al? Nee, ik ken hem nog niet.
      4. Is dit boek van jou? Nee, dit boek is niet van mij.
      5. Ga jij met Sander en Pieter naar de supermarkt? Ik ga met hen naar de supermarkt.
      6. Is deze auto van de buren? Nee, deze auto is niet van hen.
      7.…Read More

    • 1. Zie jij Sanne? Nee, ik zie haar niet.
      2. Spreek jij met Michel? Ja, ik spreek met hem.
      3. Ken jij mijn broer al? Nee, ik ken hem nog niet.
      4. Is dit boek van jou? Nee, dit boek is niet van mij.
      5. Ga jij met Sander en Pieter naar de supermarkt? Ik ga met hen/ze naar de supermarkt.
      6. Is deze auto van de buren? Nee, deze auto is niet van hen.
      7.…Read More

    • 1. Zie jij Sanne? Nee, Ik zie haar niet!
      2. Spreek jij met Michel? Ja, ik spreek met hem.
      3. Ken jij mijn broer al? Nee, ik ken hem nog niet.
      4. Is dit boek van jou? Nee, die boek is niet van mij.
      5. Ga jij met Sander en Pieter naar de supermarkt? Ik ga met hen naar de supermarkt.
      6. Is deze auto van de buren? Nee, deze auto is niet van hen.
      7.…Read More

    • 1. Zie jij Sanne? Nee, ik zie haar niet.
      2. Spreek jij met Michel? Ja, ik spreek met hem.
      3. Ken jij mijn broer al? Nee, ik ken hem nog niet.
      4. Is dit boek van jou? Nee, dit boek is niet van mij.
      5. Ga jij met Sander en Pieter naar de supermarkt? Ik ga met hen/ze naar de supermarkt.
      6. Is deze auto van de buren? Nee, deze auto is niet van hen.
      7.…Read More

    • 1. Zie jij Sanne? Nee, ik zie haar niet!
      2. Spreek jij met Michel? Ja, ik spreek met hem.
      3. Ken jij mijn broer al? Nee, ik ken hem nog niet.
      4. Is dit boek van jou? Nee, dit boek is niet van mij.
      5. Ga jij met Sander en Pieter naar de supermarkt? Ik ga met hen naar de supermarkt.
      6. Is deze auto van de buren? Nee, deze auto is niet van hen.
      7.…Read More

    • 1. Zie jij Sanne? Nee, ik zie haar niet.
      2. Spreek jij met Michel? Ja, ik spreek met hem.
      3. Ken jij mijn broer al? Nee, ik ken hem nog niet.
      4. Is dit boek van jou? Nee, dit boek is niet van mij.
      5. Ga jij met Sander en Pieter naar de supermarkt? Ik ga met hen/ze naar de supermarkt.
      6. Is deze auto van de buren? Nee, deze auto is niet van hen.
      7.…Read More

    • 1. Zie jij Sanne? Nee, ik zie haar niet!
      2. Spreek jij met Michel? Ja, ik spreek met hem.
      3. Ken jij mijn broer al? Nee, ik ken hem nog niet.
      4. Is dit boek van jou? Nee, die boek is niet van mij.
      5. Ga jij met Sander en Pieter naar de supermarkt? Ik ga met hen naar de supermarkt.
      6. Is deze auto van de buren? Nee, deze auto is niet van hen.
      7.…Read More

    • 1. Zie jij Sanne? Nee, ik zie haar niet!
      2. Spreek jij met Michel? Ja, ik spreek met hem.
      3. Ken jij mijn broer al? Nee, ik ken hem nog niet.
      4. Is dit boek van jou? Nee, dit boek is niet van mij.
      5. Ga jij met Sander en Pieter naar de supermarkt? Ik ga me ze/hen naar de supermarkt.
      6. Is deze auto van de buren? Nee, deze auto is niet van…Read More

    • 1. Zie jij Sanne? Nee, ik zie haar niet!
      2. Spreek jij met Michel? Ja, ik spreek met hem.
      3. Ken jij mijn broer al? Nee, ik ken hem nog niet.
      4. Is dit boek van jou? Nee, dit boek is niet van mij.
      5. Ga jij met Sander en Pieter naar de supermarkt? Ik ga met hen naar de supermarkt.
      6. Is deze auto van de buren? Nee, deze auto is niet van hen.
      7.…Read More

    • 1. Zie jij Sanne? Nee, ik zie haar niet.
      2. Spreek jij met Michel? Ja, ik spreek met hem.
      3. Ken jij mijn broer al? Nee, ik ken hem nog niet.
      4. Is dit boek van jou? Nee, dit boek is niet van mij.
      5. Ga jij met Sander en Pieter naar de supermarkt? Ik ga met ze naar de supermarkt.
      6. Is deze auto van de buren? Nee, deze auto is niet van hen.
      7. Heb…Read More

    • 1. Nee, ik zie haar niet.
      2. Ja, ik spreek met hem.
      3. Nee, ik ken hem nog niet.
      4. Nee, dit boek is niet van mij.
      5. Ik ga met hen naar de supermarkt.
      6. Nee, deze auto is niet van hen.
      7. Ik heb het al gemaakt.
      8. Heb je hem gezien?
      9. Ik heb ze niet gezien.
      10. Nee, ik heb het niet.

    • 1. Zie jij Sanne? Nee, ik zie haar niet.
      2. Spreek jij met Michel? Ja, ik spreek met hem.
      3. Ken jij mijn broer al? Nee, ik ken hem nog niet.
      4. Is dit boek van jou? Nee, dit boek is niet van mij.
      5. Ga jij met Sander en Pieter naar de supermarkt? Ik ga met ze naar de supermarkt.
      6. Is deze auto van de buren? Nee, deze auto is niet van hen.
      7. Heb…Read More

  • Load More Posts